Gelovigen uit de Begintijd van de Bijbel
1. Abel
2. Seth
3. Henoch
4. Noach
5. Abraham
6. Isaäk
7. Jakob
8. Jozef
9. Mozes
1. Abel
Adam en Eva, verbannen uit de hof
van Eden, ontvingen een grote troost, door de belofte van het Zaad van de
Vrouw, de Heiland, die Satans macht zou teniet doen, waarna God ze met
dierenvellen bekleedde.
Maar als antwoord op Abels
geloof, vinden we een verdere openbaring. Hoe kan een zondig mens, verjaagd
uit de plaats van zegen, waar God als een vriend met hem omging, weer toegang
tot God verkrijgen? Welnu, in Abels offerande vinden we daarop het antwoord.
Abel had van zijn ouders geleerd dat een doodvonnis hing over het menselijk
geslacht en door zijn geloof bracht hij een bloedig offer aan God; hij slachtte
een lam, en God toonde dat Hij dit offer met welgevallen aanvaardde, terwijl
Kaïns offer dezelfde weg ging als de schorten van vijgebladeren van zijn
ouders: verworpen als waardeloos. “Door het geloof offerde Abel aan God een
beter slachtoffer dan Kaän, waardoor hij getuigenis verkregen heeft, dat hij
rechtvaardig was, daar God over zijn gaven getuigenis gaf, en daardoor spreekt
hij nog, nadat hij gestorven is.” (Hebr. 11:4). Abel aanvaardde zijn plaats als
zondaar, als iemand voor wie het loon van de zonde de dood was, en toen opende
God zijn geestelijke ogen en zag hij de noodzaak van een plaatsvervanger, die
door Zijn dood de zondaar verlost van dood en oordeel.
In de hoofdstukken 4 en 5 van
Genesis vinden we, hoe snel het kwaad in de wereld voortgang maakte na de
zondeval van de mens. God had zijn eeuwige kracht en goddelijkheid getoond in
Zijn schepping, maar Satan vervulde het hart van de mensen met haat en wantrouwen
jegens hun Schepper. Welnu, de resultaten daarvan werden duidelijk toen Kaïn
zijn broeder Abel, de rechtvaardige, vermoordde. Hij was boos over de
verwerping van het offer dat hij gebracht had, de vruchten van zijn arbeid op
de vervloekte aardbodem.
Maar na zijn dood getuigde Abel
nog van deze centrale waarheid in Gods heilsplan: het bloed van het Lam als
verlossing van Satan, dood, oordeel en wereld. Deze heilsbelofte, door Eva aan
haar zoon doorgegeven, was diep in het hart van Abel gegrift. Zodra zonde en
dood hun intrede gedaan hadden, was het bloed van een offerdier nodig om weer
toegang tot God te krijgen. Want zonder bloedstorting is er geen vergeving
(Hebreeën 9:22). Dit lijkt voor ons, die na het kruis van Christus leven,
gemakkelijker te beseffen dan voor de gelovigen van het Oude Testament. Want
in Abels dagen had God nog geen formeel bevel gegeven om een bloedig offer te
brengen. Het enige dat van bloedstorting sprak was de kleding van dierenvellen,
die bij Adam en Eva de schorten van vijgebladen moesten vervangen.
Deze dieren waren geslacht en hun
bloed was vergoten. Door het geloof werd Abel geholpen in zijn overpeinzingen,
en het resultaat was een offer dat voor God aannemelijk was.
Kaïn was de eerste die een offer
bracht. Hij had zich daartoe inspanning getroost, zoals de eeuwen door mensen
zich voor God ingespannen hebben met allerlei godsdienstige werken. Maar
helaas! “Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten van de aarde aan de
Here een offer; ook Abel bracht er een van de eerstelingen van zijn schapen,
van hun vet; en de Here sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn
offer sloeg hij geen acht.” (Gen. 4:3-5).
Kaïns offer kwam niet met Gods
gedachten overeen, en bovendien vergiste Kaïn zich in zichzelf. Zelfs kunnen we
zeggen, dat zijn offer zijn ware toestand moest verbergen. Want Johannes zegt:
“Gij hebt van het begin af gehoord, dat wij elkaar zouden liefhebben; niet
zoals Kaïn, die uit de boze was en zijn broeder dood sloeg. En waarom sloeg hij
hem dood? Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.”
(1 Joh. 3:11,12). De weg van Kaïn (Judas 11) was niet Gods weg, maar die van
een wereld die God en de mensen haat, belust op eigenbelang en aardse macht.
Deze wereld, met alle
godsdienstige schijn en sociale inspanningen, haat hen die, zoals Abel, zich
laten leiden door het geloof. De kern van het geloof is het kostbare bloed van
Christus, waardoor we, met God verzoend, een eeuwigheid van glorie tegemoet
gaan. Hoewel Abel van de aardbodem verdwijnt, spreekt zijn bloed over de waarde
van het bloed van het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. Het
bloed van de besprenkeling dat Christus vergoten heeft, spreekt beter dan Abel.
2. Seth
Temidden van een wereld waar geweld en leugen steeds
toenamen, ging God voort te werken door geloof en genade.
Daartoe gaf hij aan Adam een
andere zoon in plaats van Abel. Eva noemde hem Seth, wat “toekennen” betekent,
een gave die kostbaar was in haar ogen omdat ze in hem een geloof als dat van
Abel vond. Abel is een type van de gekruisigde Heiland, maar Seth is een beeld
van de opgestane Christus. Seth toont zijn geloof, als hij een zoon krijgt,
want die noemt hij “Enosh”, wat betekent: “sterfelijk mens”, waardoor ook Seth
getuigenis aflegde over het doodvonnis dat God over een zondige mensheid
uitsprak. Maar anderzijds gaf Seth ook getuigenis aangaande Gods genade, want
hij was een aanbidder, en spoorde anderen aan tot aanbidding van een
liefderijke God! “Toen begon men de naam van de Here aan te roepen.” (Gen.
4:26). Er staat hier Jehova, de naam van een God die Zijn volk verlost. De nakomelingen
van Kaïn munten uit door kunst, vernuftige uitvindingen en muziek, met de
bedoeling om van deze vervloekte aarde een kunstmatig paradijs te maken, maar
de nakomelingen van Seth gaan deze wereld door als vreemdelingen en bijwoners
die getuigen van de gevolgen van de zondeval. Ze wandelen met een genadig God
en niet met een Godhatende wereld. Het geslacht van Kaïn begon grote steden te
bouwen en ze te noemen naar hun eigen namen. Kaïn schrijft zijn naam op de
monumenten van deze wereld, maar God schrijft de namen van de gelovigen, van
Seths geestelijke nakomelingen, in het boek van het leven van het Lam, en zal
Zijn Naam en de naam van Zijn stad, het hemelse Jeruzalem, op hun voorhoofden
schrijven (Openb. 3:12).
3. Henoch
Abels geloof gaf een antwoord op
de vraag hoe een zondaar tot God kan naderen. Henochs geloof geeft het antwoord
op de vraag hoe de dood kan verslonden worden tot overwinning. “Door het geloof
werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet zou zien en hij werd niet
gevonden, omdat God hem had weggenomen; want vóór zijn wegneming heeft hij het
getuigenis gehad, dat hij God behaagde.” (Hebr. 11:5). In geloofsgemeenschap
met God zette Henoch het getuigenis van Seths nakomelingen voort. Hij wandelde
met God en niet met een Gode vijandige wereld. “Toen Henoch vijf en zestig jaar
geleefd had, verwekte hij Methusalah. En Henoch wandelde met God, nadat hij
Methusalah verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochters. Zo
waren al de dagen van Henoch driehonderd vijf en zestig jaar. En Henoch
wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.” (Gen.
5:21-24).
HENOCHS WANDEL. Voor de
driehonderd jaar waarin hij met God wandelde, geeft de Schrift geen ogenblik
van twijfel of aarzeling aan. Heilig en waarachtig, genadig en barmhartig,
zoals Henoch God kende, zo weerspiegelde zijn leven zijn geloof. De wereld van
Kaïn presteerde steeds belangrijkere en opzienbarende dingen, maar Henoch
aanvaardde eenvoudig en beslist, om buiten deze menselijke activiteit en
vooruitgang te staan.
WEGGENOMEN ZONDER TE STERVEN.
Hierin is Henoch een beeld van de gemeente van Christus die opgenomen zal
worden voordat de oordelen van de grote verdrukking over deze wereld zullen
komen. Noach, die in zijn ark deze oordelen meemaakte, zonder erdoor geschaad
te worden, is meer een beeld van een gelovig Joods overblijfsel, dat als
verzegelden door de grote verdrukking zal gaan onder Gods bescherming.
Filadelfia, dat de levende
gemeente van Christus uitbeeldt, krijgt de belofte: “Omdat gij het woord van mijn
volharding bewaard hebt, zal ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking,
die over het hele aardrijk komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen.”
(Openb. 3:10).
Vóór dat uur zal de Heer Jezus de gemeente tot Zich
nemen, op de wolken (1 Thess. 4:16; 1 Kor. 15:52). Onder zijn tijdgenoten werd
Henoch niet beroemd of geëerd, maar in de komende heerlijkheid zal hij een
waardige plaats hebben, want God is een beloner van hen, die Hem zoeken (Hebr.
11:6).
HENOCH ALS PROFEET. Wandelen met
God is wandelen in het licht. Het licht openbaart alle dingen, ook de toekomst.
En zo vinden we in de brief van Judas de profetie van Henoch, die het oordeel
aankondigde: “En ook Henoch, de zevende van Adam af, heeft van hen
geprofeteerd, met de woorden: Zie, de Heer is gekomen met zijn heilige
tienduizenden, om gericht te houden tegen allen, en al de goddelozen onder hen
te bestraffen om al hun werken der goddeloosheid, die zij goddeloos bedreven
hebben en om al de harde woorden, die goddeloze zondaars tegen Hem gesproken
hebben.” (Judas 14,15). In zijn profetie sprak Henoch niet over de opname van
de gemeente, maar over de wederkomst van Christus met zijn gemeente na de
grote verdrukking. Het verheerlijkte Lam zal dan de opstandige koningen van de
aarde overwinnen en Zijn Rijk oprichten. Kaïns wereld zal dan omvergeworpen
worden en de antichristelijke wereldleiders levend in de vuurpoel geworpen, en
Kaïns godsdienst zal in het oordeel over groot Babylon een verschrikkelijk
einde vinden.
Wandelen in het geloof, zoals
Henoch dat deed, betekent en constante overwinning over de machten van de
duisternis en uiteindelijk over de dood.
4. Noach
Van de zondeval in Eden tot de zondvloed kunnen we
de trieste geschiedenis volgen van een gestadige ontaarding van de mensheid,
totdat de hele wereld onder de macht van boosheid en geweld lag. Zo groot werd
die boosheid, dat het God berouwde dat hij de mens op aarde geplaatst had. De
mensen en hun werken waren reusachtig, maar innerlijk waren ze verdorven. Hun
activiteit in het bouwen van steden en hun opgaan in de vergroting van hun
aantal, gesteund door akkerbouw voor voedsel, werd verduisterd door een wolk
van goddeloosheid en morele duisternis.
Temidden van deze sombere
toestand vond Noach genade in Gods ogen. Hij was van nature een zondaar als
alle anderen, maar door zijn geloof was hij een voorwerp van Gods liefderijke
zorg. Hoe duister de tijden ook zijn, God heeft zijn getuigen en steunt ze.
Dit doet hij niet door de natuurlijke mens te verbeteren, maar door hem nieuw en
Goddelijk leven te geven. “Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en
onberispelijk man; Noach wandelde met God.” (Gen. 6:9).
Daarom zei God tot Noach: “Het
einde van al wat leeft is door mij besloten… Ik ga hen met de aarde verdelgen…
Maak u een ark van goferhout… Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde
brengen om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te
verdelgen.” (Gen. 6:13-17).
Ook voor Noach was de eerste
beloning voor zijn geloofswandel dat God hem de komende dingen openbaarde. De
tijd waarin men zich kon bekeren werd op 120 jaar gesteld en in die tijd bouwde
hij niet alleen aan zijn grote schip, de ark van de verlossing, maar predikte
hij Gods gerechtigheid aan allen die hem horen wilden. “Door het geloof heeft
Noach, toen hij een Goddelijke aanwijzing ontvangen had, wat betreft de dingen
die nog niet gezien werden, door vreze Gods bewogen, een ark gereed gemaakt
tot redding van zijn huis, waardoor hij de wereld veroordeelde en een erfgenaam
werd van de gerechtigheid die naar het geloof is.” (Hebr. 11:7).
Noach had zelf niets uit de
vinden, want God gaf hem een nauwkeurige beschrijving voor de bouw van de ark.
Ons behoud van de komende toorn is niet gebaseerd op menselijke plannen of
maatregelen, want God heeft ons de enige weg van behoud via bekering en geloof
in het verlossingswerk, volbracht op Golgotha, duidelijk uitgestippeld, en dan
is er veiligheid voor tijd en eeuwigheid. Deze veilige weg is geloof en
gehoorzaamheid. Het was de Geest van Christus, die door Noach sprak toen hij
bouwde en tot zijn tijdgenoten predikte. Zij die toen niet luisteren wilden,
zijn nu in het dodenrijk opgesloten. “De Geest, in welke hij ook heengegaan is
en gepredikt heeft tot de geesten in gevangenschap, die destijds ongehoorzaam
waren, toen de lankmoedigheid van God bleef wachten in de dagen van Noach.” (1
Petr. 3:19-20).
Noach heeft slechts tegenspraak
en spot ontmoet, zo boos en goddeloos waren de mensen voor de zondvloed, zodat
alleen Noach en zijn familie behouden werden. “Als Hij de oude wereld niet
spaarde, maar Noach, de prediker van de gerechtigheid, één van de acht, bewaarde,
toen Hij de zonvloed over de wereld van de goddelozen bracht.” (2 Petr. 2:5).
Er is geen sprake van prediken door Christus in de hades, wel van de Geest van
Christus die door Noach predikte tot de mensen van voor de zondvloed.
Noach zelf was verzekerd dat zijn
toekomst in veiligheid was, en hij verlangde dat anderen uit zijn omgeving
bekend zouden worden met Gods middel tot behoud. Maar er kwam een eind aan de
periode van waarschuwing, waarin de Geest van Christus probeerde hen te overtuigen.
De dag kwam, waarin God aan Noach en zijn gezin bevel gaf, in de ark te gaan.
Noach zelf was niet in staat de deur van de ark te sluiten; de gedachte aan het
afschuwelijk drama dat zich buiten de ark zou afspelen, als de wateren zouden
stijgen en alle leven van mens en dier zouden verdelgen, was voor hem te
hartbrekend, en daarom sloot God zelf de deur van de ark toe.
Temidden van een toneel van
welvaart, van groei en gloednieuwe huizen stegen de wateren en verzwolgen hen
allen. De Heer Jezus zei: “En zoals de dagen van Noach, zo zal ook de komst van
de Zoon des mensen zijn.” (Matth. 24:37-39).
Zorgeloos door te leven, nadat
een gelovige als Noach zo ernstig het oordeel had aangekondigd, was het toppunt
van goddeloosheid. “Vrede en geen gevaar”, was de kreet van toen, en zo zal het
zijn als de oordelen van de grote verdrukking over deze goddeloze wereld zullen
losbreken. God laat niet met zich spotten!
Intussen werd de ark door de
wateren omhooggestuwd, en daarbinnen was men veilig. Allen die in de Heer
Jezus geloven en dit tonen door een leven van gehoorzaamheid, zijn veilig en
kunnen met Johannes zeggen: “Opdat wij vrijmoedigheid hebben in de dag van het
oordeel, dat zoals Hij is, ook wij zijn in deze wereld.” (1 Joh. 4:17). Onze
veiligheid is even volkomen als die van de Heer Jezus, gezeten aan Gods
rechterhand.
Eindelijk was het oordeel
voorbij. ”Toen gedacht God Noach en al het wild gedierte en al het vee, dat met
hem in de ark was, en God deed een wind over de aarde strijken… Aldus namen de
wateren na verloop van honderd vijftig dagen af… En in de zevende maand, op de
zeventiende dag van de maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van
Ararat… in de tiende maand, werden de toppen van de bergen zichtbaar.” (Gen.
8:1-6).
Noach liet eerst een raaf uit;
deze vond spoedig voedsel. Een duif keerde weer terug; er was geen rein voedsel
te vinden. Zeven dagen later echter werd de duif weer losgelaten en kwam met
een olijfblad terug. Noach was zeshonderd jaar toen de aarde weer droog was,
zodat hij met zijn gezin de ark kon verlaten. De ark had alleen een venster in
de richting van de hemel, zodat de verlosten de verschrikkingen van het
oordeel niet konden zien.
Noach en zijn gezin konden hun
voet nu zetten op een aarde die door het gericht gereinigd was. Het eerste
waaraan Noach dacht, was God te verheerlijken door een offer. Hij bouwde een
altaar en offerde reine offerdieren Toen de Heer de liefelijke reuk rook,
beloofde Hij, de aardbodem niet meer door water te vernietigen, en als
herinneringsteken voor dit verbond plaatste God de regenboog in de wolken
(Gen. 9:13-14).
Hierop zegende God Noach en de
zijnen en gaf hun gezag om over de aarde te regeren. Om gerechtigheid te
handhaven zouden ze het zwaard moeten gebruiken: “Wie des mensen bloed vergiet,
diens bloed zal door de mens vergoten worden.” (Gen. 9:6). Het zwaard van de
vergelding was de basis van Noachs heerschappij. Dat was een grote
verantwoordelijkheid, die Noach met grote waardigheid had behoren te
vervullen, maar helaas, we vinden hem als wijngaardenier, dronken en ongekleed
in zijn tent (Gen. 9:21). Zijn zoons bemerkten deze toestand en Cham bespotte
zijn vader, die hem daarop met zijn nakomelingen, de Kanaänieten, vervloekte,
een vonnis dat Israël later op de bewoners van Kanaän ten uitvoer moest
brengen, toen deze hopeloos verdorven waren.
5. Abraham
Abraham wordt wel de vader van de gelovigen genoemd,
omdat in hem de fundamentele trekken van het geloof gevonden worden. Hij was in
staat om tijdelijke en aardse voordelen op te offeren om Gods beloften voor de
toekomst te beërven.
Als voorbeelden kunnen we noemen:
- Abraham verliet zijn familieleden en zijn geboorteland, om te gaan naar het land dat
God hem beloofde (Gen. 12).
- Toen de aantrekkelijke vlakte van Gomorra in het zicht kwam, gaf Abraham de voorkeur
aan zijn tent en zijn altaar en bleef liever schaapherder dan in die boze
steden Sodom en Gomorra te gaan wonen (Gen. 13).
- Toen Abraham de koningen verslagen had, bood de koning van Sodom hem geschenken aan.
Hij weigerde deze en gaf liever tienden aan Melchizedek (Gen. 14).
- Toen God hem vroeg, zijn geliefde zoon te offeren, besloot Abraham daaraan te
gehoorzamen (Gen. 22).
Het Nieuwe Testament vat deze
geloofsdaden als volgt samen: “Door het geloof gehoorzaamde Abraham, toen hij
geroepen werd, om te vertrekken naar de plaats die hij als erfdeel zou
ontvangen; en hij vertrok zonder te weten waar hij komen zou.” (Hebr. 11:8). “De
God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij in Mesopotamië
was, voordat hij woonde in Haran.” (Hand. 7:2). Op deze wijze begon Abrahams
wandel in geloof en gehoorzaamheid. Hij was het voorwerp van Goddelijke
verkiezing, en op grond van deze openbaring werd hij getrokken uit een land
van afgoden en Satansdienst. Om Gods beloften te beërven moest hij alle
familiebanden verbreken, maar zijn vader Terah vond dat ze samen moesten gaan
en nam toen het initiatief: “En Terah nam zijn zoon Abram en Lot,… en Sarai… en
hij deed hen wegtrekken uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaän,
en zij kwamen te Haran en bleven daar.” (Hebr. 11:31). Pas toen Terah stierf,
trokken Abram, Lot en Sarai verder naar Kanaän. Ze vonden daar goddeloze
bewoners en dit noodzaakte Abraham om voor het geloof te strijden. Toen Lot
besloot zich in Sodom te vestigen, toonde Abraham zijn geloof in een hemelse
toekomst: “Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land der belofte
als in een vreemd land en woonde in tenten met Isaäk en Jakob, de medeërfgenamen
van dezelfde belofte; want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft,
waarvan God ontwerper en bouwmeester is.” (Hebr. 11:9,10).
Abraham weigerde deel te hebben
aan Sodoms welvaart, maar Lot ging er wonen en moest zijn ziel kwellen door het
zien van onbeschrijfelijke zedeloosheid, waarover spoedig Gods gericht kwam.
Abraham bleef in nauwe gemeenschap met God, die tot hem sprak. Wel heeft hij
zwakke momenten gehad, zodat we hem wegens honger naar Egypte zien gaan, waar
hij geen altaar had en tweeslachtig wandelde.
Abrahams grote beginsel was, om
niet van de wereld, maar alleen van God afhankelijk te zijn. God had hem niet
gezegd om verder naar het zuiden, noch naar Egypte te gaan. Abrahams ervaringen
in Egypte waren vernederend en nadat hij de Farao bedrogen had door te
ontkennen dat de schone Sarai zijn vrouw was, werden ze praktisch uit Egypte
weggejaagd.
Na de verleidingen van Egypte en
Sodom zien we Abraham weer als oprecht gelovige wandelen en weigert hij van de
koning van Sodom zelfs een schoenveter cadeau te krijgen. Na deze geloofsdaad
zegt God tot hem: “Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn.” (Gen. 15:1).
Ook Melchizedek spreekt zijn
zegen over Abraham uit. Als we de gunsten van de wereld weigeren, kunnen we op
Gods beloften rekenen.
Eén van Gods beloften was een
talrijk en gezegend nakomelingschap voor Abraham, een volk dat een kanaal van
zegen zou worden voor de hele aarde.
Toen de verwezenlijking hiervan
scheen uit te blijven, en zowel Abraham als Sara oud werden, besloten ze te
proberen om een zoon te ontvangen uit Hagar, een Egyptische slavin. Dit waren
duidelijk pogingen van het vlees, en de gevolgen daarvan waren funest.
De geboorte van Ismaël wordt in
Galaten 4 vergeleken met het ongeloof van het vleselijke Israël dat tot
slavernij onder de wet voerde. Eindelijk worden de slavin en haar zoon verjaagd
en Ismaël wordt de vader van de Arabieren, de eeuwen door doodsvijanden van het
volk van Israël.
In Genesis 18 openbaart God aan
Abraham zijn voornemen om Sodom te vernietigen en Abraham bidt ten gunste van
alle rechtvaardigen die daar eventueel wonen zouden. In Genesis 19 wordt dat
gericht uitgeoefend, waaruit alleen Lot en zijn twee dochters gered werden, en
we lezen over hun schandelijk gedrag. In Genesis 20 zien we Abraham vertoeven
in het land van de Filistijnen en weer is zijn gedrag tweeslachtig zoals in
Egypte.
Daarna wordt aan Abraham en Sara
de lang verwachte zoon geboren. “De Here bezocht Sara, zoals Hij gesproken
had… en zij baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter bestemder tijd,
waarvan God tot hem gesproken had.” (Gen. 21:1,2). Hij werd Isaäk genoemd, wat
“lachen” betekent, want bij de belofte (Gen. 17:19) had Sara wat ongelovig
gelachen.
Toen de beide jongens Isaäk en
Ismaël samen opgroeiden bespotte de veertienjarige Ismaël Isaäk en zijn oude
moeder Sara, waarop Sara eiste dat Hagar en Ismaël weggestuurd werden. De
afstammelingen van Abraham die niet in Christus geloven worden met Ismaël en
zijn geslacht vergeleken.
In Genesis 22 vraagt God aan
Abraham om zijn zoon te offeren. Dit was een zeer diepe beproeving van zijn
geloof, maar hij was onmiddellijk bereid, aan Gods bevel te gehoorzamen. Door
deze beproeving leerde Abraham dat God de doden kan opwekken. “Door het geloof
heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaäk geofferd, en hij die de beloften
ontvangen had, offerde zijn eniggeborene, van wie gezegd was:
In Isaäk zal uw nageslacht genoemd worden. Hij
heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken,
waaruit hij hem ook bij gelijkenis teruggekregen heeft.” (Hebr. 11:17,18).
Abrahams geloof had de beproeving
glansrijk doorstaan en God kon zijn beloften nogmaals aan hem verzekeren (Gen.
22:17,18).
In het volgende hoofdstuk wordt
de dood van Sara beschreven en haar begrafenis in de spelonk van Machpela, wat
getuigde van Abrahams geloof in haar toekomstige opstanding. Na Sara”s dood
valt alle nadruk op Isaäk. Nadat Abraham had gezworen, dat zijn zoon geen vrouw
uit de Kanaänieten zou nemen, zond hij zijn knecht Eliëzer naar zijn familielid
Laban. Eliëzer is hier een beeld van de Heilige Geest die door de prediking van
het evangelie temidden van deze wereld en bruid voor de Heer Jezus toebereidt.
Onder Gods leiding vond Eliëzer Rebekka, een nicht van Abraham, aan wie hij
vertelde hoe God Abraham rijkelijk gezegend had. Ze besluit Eliëzer te volgen
en ontmoet Isaäk. Zij gelooft in de God van Abraham, ze trouwt met Isaäk, en
krijgt haar plaats in het aartsvaderlijk geslacht.
6. Isaäk
De grote gebeurtenis in het leven
van Isaäk bleef dat hij een als uit de doden opgestaan mens was. Deze grote
gebeurtenis stelde andere feiten in de schaduw, en dit is de reden waarom de
Bijbel zo weinig vertelt over zijn leven op aarde. Op deze wijze is Isaäk een
mooi beeld van de Heer Jezus die ook, na zijn opstanding en hemelvaart, een
bruid ontvangt volgens het eeuwig raadsbesluit van Zijn Vader. De naam
BeërLahaiRoi betekent “put van de Levende die zich openbaart”. Op die plaats
ontmoette Isaäk Rebekka. Deze naam spreekt over de Nieuw-Testamentische
openbaring van de Vader en de Zoon. Uit deze bron, het evangelie van Johannes,
kunnen ook wij, als met Christus opgestaan, steeds rijkelijk putten, verlangend
naar onze hemelse Bruidegom.
In Genesis 26 zien we echter
Isaäk als mens en omdat een hongersnood komt, daalt ook hij af naar het
zuiden, om daar in Gerar bij de Filistijnen te verblijven. Ook hij ontkent dat
Rebekka zijn vrouw is. Deze leugen brengt hem eerst wat voordelen, maar
verwijdert hem van God. Toen hij putten ging graven, werden de Filistijnen
jaloers, zodat Isaäk het raadzaam vond om eerst naar Rehoboth te gaan en daarna
via Beërscheba in Kanaän terug te keren. De derde periode in het leven van
Isaäk staat vooral in het teken van de geboorte van Jakob en Ezau. Hij had om
een zoon gebeden. God verhoorde hem maar liet toe dat er grote moeilijkheden
tussen Jakob en Ezau zouden ontstaan. Jakobs bedrog inzake het
eerstgeboorterecht en de zegen werpen een licht op de weinig geestelijke toestand
van Isaäk aan het eind van zijn leven. Hij wordt slachtoffer van Rebekka”s
listen, iets wat ze zeker uit het huis van de schrandere en oneerlijke Laban
had overgehouden.
7. Jakob
Velen die zich met het leven van
Jakob hebben beziggehouden, hebben zich afgevraagd of God al zijn listen en
zelfzucht goedkeurde. Niet alleen zegt het geloof daar “nee” op, maar lezen we
Jakobs leven nauwkeuriger, dan merken we op, dat God met volmaakte rechtvaardigheid
elke misstap vergolden heeft en Jakob ernstig getuchtigd heeft. En dit geldt
zowel voor de listen van Rebekka als voor die van Jakob. Inderdaad heeft God
Jakob voor zijn zonden laten boeten. Een van de meest in het oog lopende
karaktertrekken van Jakob was, dat hij in alles zijn eigen aardse voordeel zocht,
en toch met God ook voor de toekomst iets goeds wilde overhouden. Dat deze
wijze van doen Gods goedkeuring niet wegdroeg, blijkt wel uit het feit dat
Jakob een veel moeilijker leven gehad heeft dan wie dan ook. In scherp contrast
hiermee staat bijvoorbeeld het leven van zijn zoon Jozef, die het lijden
aanvaardde en tot grote eer en rijkdom kwam. Bij Jakob schenen allerlei listen
nodig om zegen te verkrijgen, maar Jozef krijgt alles op grond van zijn
gelovige wandel.
Het leven van Jakob is leerzaam
omdat we helaas meer mensen met zijn karakter ontmoeten dan mensen met Jozefs
karakter. Temidden van hen die Christus belijden, vinden we een meerderheid,
die alle nadruk leggen op hun aardse voorspoed en daartoe alle beschikbare
middelen gebruiken, terwijl ze daarna ook nog wel naar de hemel willen gaan.
Maar dit zijn niet de wegen van
het geloof en het is opvallend, dat we werkelijk gelukkige Christenen alleen
vinden onder hen die ter wille van de hemelse roeping het lijden, de
beproevingen, zelfs de geloofsvervolging aanvaarden. Dit zijn zij die Christus
in zijn lijden temidden van een Gode vijandige wereld volgen en alle gevolgen
van het gehoorzamen aan Gods Woord aanvaarden. Zulke verschillen tussen
wereldse en geestelijke gelovigen hebben we al opgemerkt toen we Abraham met
Lot vergeleken. Lot zocht aardse voorspoed en had een ongelukkig leven. Abraham
zocht Gods eer en werd door God rijk gezegend.
De naam van Jakob betekent
“hielenlichter” of “bedrieger” en helaas ontdekken we telkens deze duistere
trek in zijn wegen. Misschien is er tussen Isaäk en Rebekka niet altijd grote
harmonie geweest, want Rebekka had Jakob lief terwijl Isaäk een voorkeur had
voor Ezau, die van nature een wat aantrekkelijker karakter had, maar een
ongelovige was. Het kan wel aan Rebekka gelegen hebben dat Jakob veel thuis was
en Ezau een man van het veld werd. We merken op dat Rebekka, na het bedrog met
de geitenvellen ter wille van de zegen, Jakob nooit meer teruggezien heeft,
zodat ook zij het tegengestelde van wat ze zocht, verkregen heeft.
God had Jakob uitverkoren en in
Bethel, waar Jakob van een ladder tot aan de hemel droomt, toont God dit heel
duidelijk. De engelen stegen op en daalden af, en boven aan de ladder was God.
Die beloofde dat Jakobs nakomelingschap gezegend zou worden, en met dat nageslacht
alle volken van de aarde (Genesis 28:10-20).
Jakob noemde deze plaats Bethel,
dat is huis van God en poort naar de hemel. Maar bijna direct na dit hemelse
visioen worden Jakobs aardse gedachten weer duidelijk in het verbond dat hij
met God wilde maken. Als God hem allerlei aardse dingen gaf, dan zou Jakob God
dienen en hem tienden betalen (Gen. 28:20-22). De aardsgezinde Jakob was niet
in staat om in geloof op een getrouw en liefderijk God te rekenen. Toch was hij
een waar gelovige en dat openbaarde zich aan het eind van zijn leven: “Door het
geloof zegende Jakob bij zijn sterven elk van de zonen van Jozef en hij aanbad,
leunende op het uiteinde van zijn staf.” (Hebr. 11:21).
In Genesis 29 lezen we hoe Jakob
Rachel ontmoette. Toen Jakob haar aan Laban ten huwelijk vroeg, werd dat een
steekspel van wederzijds bedrog tussen de listige Laban en de listige Jakob,
en het resultaat was dat Jakob twintig jaar van lijden en teleurstelling te
doorstaan had. In zijn barmhartigheid verscheen God na die twintig jaar aan
Jakob en zei: “Jakob… Ik ben de God van Bethel, waar gij een opgerichte steen
gezalfd hebt, waar gij mij een gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig,
ga uit dit land weg en keer naar het land van uw maagschap terug.” (Gen.
31:13).
Het schijnt dat Jakob die twintig
jaar niet veel aan Bethel gedacht had, en van een altaar was er in de omgeving
van Laban evenmin sprake. Op Gods bevel had Jakob rustig aan Laban kunnen vertellen
dat hij vertrekken moest, maar hij maakte liever een listig plan om met zoveel
mogelijk bezit te ontsnappen, terwijl Laban afwezig was. Woedend joeg Laban
hem met zijn knechten na, maar God verscheen aan hem, en beval hem, Jakob geen
schade te berokkenen. God hield zijn woord en Laban zag van vergelding af.
Daarna beval God een leger engelen om Jakob te begeleiden, maar dat was niet
genoeg om Jakob rustig verder te laten reizen. Hij was bang voor zijn broer
Ezau, en toen deze hem tegemoet kwam, deelde Jakob zijn legertje listig in,
zodat Rachel en hijzelf en Jozef in de achterhoede kwamen en het minst gevaar
liepen bij een eventuele botsing met een boze Ezau. Dat alles toonde ongeloof.
Als God ons iets gebiedt, kunnen we rustig, en zonder onze eigen listige
plannen, doen wat Hij van ons vraagt, zonder al die innerlijke onrust te
tonen. Wat was die indeling van de groep, met Lea en haar kinderen en het vee
voorop, niet een lafhartige daad voor een gelovige!
We merken op dat hij, juist bij
deze listige organisatie, weer met God te doen had in Pniël. “Zo bleef Jakob
alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak. Toen deze
zag, dat hij hem niet overmocht, sloeg hij hem op zijn heupgewricht, zodat
Jakobs heupgewricht ontwricht werd, terwijl hij met hem worstelde. Toen zei
hij: Laat mij gaan, want de dageraad is gekomen. Maar hij zei: Ik laat u niet
gaan, tenzij gij mij zegent.” (Gen. 32:24-26). Dit is een wonderlijke
geschiedenis. Zolang Jakob vol kracht was, kon hij worstelen, maar met een
verwrongen heup was hij zo zwak als een klein kind geworden. We hebben hier een
blik in Gods wondere wegen met zijn kinderen. Vol van kracht en geweld
vervolgde Saulus van Tarsen de Christenen,
totdat Christus hem op de weg naar Damaskus ontmoette en hem hulpeloos maakte.
Verblind en ter aarde geworpen vroeg Saulus: “Heer, wie bent U?” en het
atnwoord was: “Ik ben Jezus die gij vervolgt.” Later kon Paulus zeggen: “Als ik
zwak ben, dan ben ik machtig.” Alles wat we in eigen kracht doen is eigenlijk
strijden tegen God, totdat eindelijk de krisis in ons leven komt en we aan het
einde van onszelf komen. “De gedachte van het vlees is vijandschap tegen God.”
Pas toen zijn kracht verdwenen
was, werd Jakob een overwinnaar en werd hij gezegend. Toen ook kon God zijn
naam van Jakob: “bedrieger”, veranderen in Israël: “Een koning van Godswege.”
Jakobs geschiedenis is ook de
geschiedenis van het volk van Israël, dat de eeuwen door gekenmerkt werd door
halsstarrigheid en eigenwil, dat daarna door de grootste vernederingen en
vervolgingen moest, dat tijdens de grote verdrukking tot de grootste machteloosheid
zal gebracht worden, maar dat na hun bekering over de aarde zal regeren onder
Christus, tegen Wie ze geworsteld hebben en Die ze gekruisigd hebben.
We vinden Jakob later in Sichem
en ook daar was hij niet op zijn plaats als pelgrim en als tentbewoner.
Hij gaat in Sichem dan ook grote
moeilijkheden tegemoet met zijn dochter Dina en de bewoners van Sichem. Daarop
beveelt God hem, om met zijn gezin naar Bethel te trekken, daar een altaar te
bouwen, de afgoden weg te doen en God te dienen (Gen. 35).
De contacten met een afgodische
wereld hadden ook in Jakobs huis allerlei godsdienstige mengsels
binnengebracht, maar Jakob bleef niet in Bethel zoals God hem geboden had, doch
reisde verder en op deze reis stierf zijn geliefde vrouw Rachel. Buiten de weg
waarop God ons dag aan dag leidt, zullen we slechts droefheid ontmoeten, want
God tuchtigt iedere zoon die Hij liefheeft, totdat we Zijn heiligheid in ons
leven weerspiegelen. In Hebron zag Jakob zijn vader Isaäk terug. Deze stierf op
honderd tachtig jarige leeftijd, en zijn zoons Ezau en Jakob begroeven hem.
Daar, in Kanaän, begint ook de voor Jakob zo droevige geschiedenis met zijn
geliefde zoon Jozef, wiens verdwijning een donkere schaduw op zijn latere leven
wierp. Inderdaad, Jakob, die hier op aarde zo graag voorspoed en geluk had
ontmoet, was wegens zijn bedrieglijke karakter, een voorwerp van voortdurende
vaderlijke tucht en God heeft zelfs met zulk een karakter zijn doel bereikt.
Kreupel, vermoeid, aanbad Jakob Gods onbegrijpelijke genade, terwijl hij in
uiterste zwakheid leunde op zijn pelgrimsstaf.
8. Jozef
Jozef en Benjamin waren de enige
zonen van Rachel, de geliefde vrouw van Jakob. Over Jozefs geboorte lezen we:
“Toen gedacht God Rachel, en God verhoorde haar; Hij opende haar schoot, en zij
werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei zij: God heeft mijn smaad weggenomen;
en zij gaf hem de naam Jozef, zeggende: Moge de Here mij er nog een andere zoon
bijvoegen.” (Gen. 30:22-24).
Het leven van Jozef is een van de
weinige waarin de zonde nooit de overhand kreeg; integendeel, het werd
gekenmerkt door een gestage overwinning over het vlees, de zonde en Satan.
Jakob vergeleek hem met een boogschutter, die steeds de overhand had over de
aanvallen van zijn tegenstanders: “De boogschutters hebben hem getergd, beschoten
en vijandig bejegend, maar zijn boog bleef stevig en zijn sterke handen bleven
lenig, door de handen van de Machtige Jakobs.” (Gen. 49:23,24).
Jozef heeft geen makkelijk leven
gehad. De strijd begon al toen hij pas zeventien was. Dertig jaren van lijden
en verzoeking volgen daarop, maar God bracht hem erdoor. Wat Jozefs opvoeding
betreft, moeten we niet vergeten dat hij in zijn jeugd zijn grootvader Isaäk
had gekend als een stille geloofsman vol gebed, en dat hij in Jakobs moeilijke
leven telkens Gods genade had zien zegevieren. En zo werd ook het leven van
Jozef een leven vol gebed, en God bewaarde hem voor struikelingen.
Jakob sprak over Jozef ook als:
“degene die van zijn broeders afgezonderd is” (Gen. 49:26). Deze andere
broeders hadden zich geopenbaard als alle mensen dat van nature doen, geleid
door zelfzucht en afgunst. Jozef integendeel was door zijn gedrag een troost en
vreugde voor zijn vader, een van de boze wereld afgezonderd jong mens. In deze
stilheid bleef zijn hart open voor de stem van God, die zich in dromen aan hem
openbaarde.
Er was weinig onderscheid tussen
het gedrag van zijn broers en dat van de Kanaänieten. Jozef leed onder dat
slechte getuigenis en sprak er met zijn vader over (Gen. 32:2). Jakob had Jozef
lief en maakte een veelkleurig kleed voor hem. Daar Jakob laat getrouwd was, waren
al zijn zoons kinderen des ouderdoms, maar Jozef alleen ging vertrouwelijk met
hem om, zonder de begeerten van de jeugd na te jagen en dit was een grote
troost en vreugde voor de bejaarde patriarch.
Toen God hem dromen gaf die
duidelijk de toekomst voorspelden, vertelde Jozef deze aan zijn vader en aan
zijn broers. Ruben had immers zijn eerstgeboorterecht verspeeld door zijn
bloedschande, en ze begrepen dat Jozef deze plaats zou innemen, en op grond
daarvan verachtten en haatten zij Jozef. Zelfs Jakob vond die eer te groot.
“Zijn broeders dan benijdden hem, maar zijn vader hield de zaak in gedachten”
(Gen. 37:11). Hij bewaarde deze woorden in zijn hart als een goddelijke
belofte. In zijn afzondering, zijn visie op de toekomst en in het feit dat hij
door het geloof door God geliefd en gezegend werd, kunnen we Jozef met Daniël
vergelijken. Zulke gelovigen worden wel diep beproefd, maar later hooggeëerd.
In Jozef vinden we eerst het lijden en daarna de heerlijkheid van de Heer
Jezus. Zowel Jozef als de Heer Jezus werden tot hun broeders, de kinderen van
Israël, gezonden. Jozef werd als slaaf verkocht, Jezus werd door de zijnen
verworpen en gekruisigd.
Dat Jozef tot in Dothan zijn
broers ging zoeken, toont zijn liefde en zorg voor hen, hoewel hij met hun spot
en haat al had kennisgemaakt. Anders zou hij naar huis terug zijn gegaan om te
zeggen dat hij ze in Sichem niet gevonden had.
Toen zijn broers hem zagen,
smeedden ze een complot tegen hem, rukten hem zijn veelkleurig kleed af en
verkochten hem als een slaaf aan een karavaan van Midianieten. Ze doopten zijn
kleed in bloed om aan Jakob te laten voorkomen dat Jozef door een wild dier verscheurd
was, en daartoe doodden ze een geitje.
Jozef was als jonge slaaf twintig
zilverlingen waard, terwijl Judas voor het verraad van Jezus dertig
zilverlingen kreeg. Onbeschrijfelijk gemeen waren deze broers voor Jozef en
zijn vader. Maar dit alles behoorde tot Gods wijs bestel met Jakob, die eens
zijn eigen vader bedrogen had om te zegen te ontvangen: “Wat een mens zaait,
dat zal hij ook oogsten” (Gal. 6:7). Rebekka liet een geitje slachten om de
vellen over Jakobs armen te leggen en Isaäk te bedriegen; nu werd een geitje
geslacht om Jakob te bedriegen (verg. Gen. 27:9). Gods rechtvaardigheid eist
vergelding, maar Gods genade zegent op het einde.
In Egypte werd Jozef als slaaf
verkocht aan Potifar, een hoveling van de Farao. “En de Here was met Jozef,
zodat hij een voorspoedig man werd… Jozef won zijn genegenheid… hij stelde hem
aan over zijn huis, en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand.” (Gen. 39:2-5).
Nu was Egypte vol zedeloosheid en
weldra werd Jozefs geloof op de proef gesteld door de zondige voorstellen van
Potifars vrouw. Met Gods heiligheid voor ogen zei Jozef: “Hoe zou ik dan dit
grote kwaad doen en zondigen tegen God?” (Gen. 39:9). Ze drong echter zo aan,
dat Jozef eindelijk alleen aan Satans macht kon ontsnappen door te vluchten,
waarbij hij zijn kleed in haar hand liet. “Ontvlucht de begeerten van de
jeugd”, zegt Paulus aan Timotheus, en “ontvlucht de hoererij” aan de
Corinthiërs. Als we Satans verlokkingen ontvluchten zijn we veilig in de armen
van Jezus (2 Tim. 2:22; 1 Cor. 6:18). Het tegenovergestelde van het ontvluchten
van de jeugdige begeerten zien we in de onwelvoeglijke kleding van onze dagen,
met alle noodlottige gevolgen.
Woedend kreeg Potifars vrouw het
gedaan dat Jozef als een boosdoener in de gevangenis werd geworpen. Maar ook
daar was God met hem en zijn woord louterde hem (Ps. 105:17-19). Hij werd over
de gevangenen gesteld en zijn gedrag dwong eerbied af. Toen de schenker en de
bakker van de Farao in de gevangenis kwamen, won Jozef hun vertrouwen en zij
vertrouwden hem hun dromen toe. Jozef legde ze uit en de uitleg kwam spoedig
uit: de schenker werd in zijn werk hersteld en de bakker werd gedood.
Jozef vroeg aan de schenker, hem
bij de Farao te gedenken, maar deze vergat hem, totdat de Farao zelf droomde,
zodat de schenker zich Jozef herinnerde, die voor de Farao werd gebracht om hem
zijn dromen uit te leggen. Jozefs uitleg over de zeven jaren van overvloed,
gevolgd door zeven jaren van hongersnood, was van levensbelang voor Egypte,
vooral toen hij de wijze raad gaf om de overtollige graanoogst op te slaan in
schuren. God had hem wijsheid gegeven voor wereldbestuur. De boeren werden
gedwongen om hun overtollig koren aan de Farao af te staan en Jozef werd
onderkoning van Egypte, om zorg te dragen voor de jaren van schaarsheid. In de
laatste jaren van de hongersnood kregen de inwoners alleen voedsel als ze hun
bezittingen in beheer gaven van de Farao. Jozef kwam tot eer en macht en in die
tijd huwde hij met een Egyptische vrouw die het beeld is van de Gemeente uit de
heidenvolken die met Christus, verheerlijkt aan Gods rechterhand, verbonden
wordt. Asnath gaf Jozef twee zoons, Efraïm en Manasse, erfgenamen van Jakob.
Toen de hongersnood zich over de
hele wereld uitbreidde, was dit voor God de gelegenheid om zich met de broers
van Jozef bezig te houden. Intussen lezen we in Genesis 38 hoe God Juda
vernederde en tuchtigde als hoofdverantwoordelijke. Maar deze vernedering en
tucht moest alle broeders treffen toen ze door honger gedwongen werden om koren
bij Jozef te gaan kopen. Jozef behandelde ze met strengheid, zoals ook nu de
Heer Jezus veel lijden, vernedering en vervolging voor de Joden toelaat, en
uiteindelijk de grote verdrukking, totdat ze hun verschrikkelijke zonde belijden
en zich bekeren.
Jozef die geheim hield dat hij
hun broeder was, liet ze telkens terugkeren, beschuldigde hen van spionage en
diefstal, zodat ze eindelijk tot wanhoop vervielen en zich hun grote zonde
tegen Jozef en zijn vader herinnerden. Zo bracht God ze tot diep berouw en
belijdenis van hun zonde.
Toen was het grote ogenblik
gekomen om zich aan zijn broeders bekend te maken, en ze tot een maaltijd uit
te nodigen. Zo zal ook de Heer Jezus zich als Messias van Israël openbaren, en
zij zullen Hem zien die zij doorstoken hebben, en over hem weeklagen als over
een eerstgeborene. Zoals ook Jozefs broeders hadden erkend: “Voorwaar, nu
boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben: wij zagen zijn
zielsbenauwdheid, toen hij ons om erbarming smeekte, maar wij hoorden niet;
daarom is deze benauwdheid over ons gekomen.” (Gen. 42:21). En dan zal Israël
deel hebben aan de koninklijke glorie van Christus.
Bij de maaltijd kreeg Benjamin
vijf maal zoveel, om te zien of ze nog zo jaloers waren als vroeger. Hun eigenwil
en harde harten waren gebroken en nu kon Jozef hun zeggen: “Maar weest nu niet
verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht
hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden.”
(Gen. 45:5).
Inderdaad is het kruis van
Christus de weg van de verlossing geworden voor Israël en voor de hele wereld.
Ondoorgrondelijke wijsheid van God!
Toen Jakobs zoons bij hun vader
terugkwamen, waren hun eerste woorden: “Jozef leeft nog”, maar hij kon het niet
geloven. Maar toen hij de wagens zag die Jozef meegegeven had om hen te
vervoeren, leefde zijn geest weer op en zei hij: “Het is genoeg; mijn zoon
Jozef leeft nog; ik wil gaan en hem zien, eer ik sterf.” (Gen. 45:25-28).
Ze gingen naar Berseba om daar
offers aan God te brengen, en God gaf bevel aan Jakob om naar Egypte te gaan.
Daar leefden zij in overvloed,
maar God openbaarde aan Jozef dat het volk van Israël weer uit Egypte zou
weggaan. “Door het geloof zegende Jakob bij zijn sterven elk van de zonen van Jozef
en hij aanbad, leunende op het uiteinde van zijn staf. Door het geloof maakte
Jozef aan het einde van zijn leven melding van de uittocht van de zonen van
Isra:el en gaf bevel met betrekking tot zijn gebeente.” (Hebr. 11:21,22).
En zo eindigt het boek Genesis,
dat begint met het bestaan van de mensheid in de rijkdom van de hof van Eden,
met de dood van Jozef: “En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud, en men
balsemde hem, en hij werd in een kist gelegd, in Egypte.” (Gen. 50:26).
9. Mozes
Hoewel Mozes het overgrote deel
van zijn leven in de woestijn doorbracht, buiten een wereld waartoe hij eerst
grondig toegerust scheen, is zijn lijst van geloofsdaden in de dienst van God
ëën van de meest indrukwekkende van de Bijbel. Het begon met het geloof van zijn
ouders in de hoogst benarde tijd waarin hij geboren werd: “Door het geloof
werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang door zijn ouders verborgen,
omdat zij zagen dat het kind schoon was; en zij vreesden het gebod van de
koning niet.” (Hebr. 11:23).
Het verblijf van Jakobs
nakomelingen in Egypte was in het begin een periode van zegen en voorspoed,
vooral tijdens het leven van Jozef, omdat het Gods antwoord was op zijn geloof.
Maar nadat Jozef en zijn broers gestorven waren, en er een nieuwe Farao kwam,
die Jozef niet gekend had, werd de vijandschap van een door Satan geknechte
wereld tegen God en Zijn volk meer en meer duidelijk. Vooral toen men merkte
dat het volk van Israël sterk in aantal toenam, werden de Egyptische
machthebbers bevreesd voor hun macht en trachtten hen eronder te houden. De
Farao, onder wiens regering Mozes geboren werd, hield met God absoluut geen
rekening, maar God had besloten Zijn volk uit de macht van Egypte te verlossen,
en dit zou een machtig getuigenis zijn en blijven over de waarde van het bloed
van het Lam voor de bevrijding uit de macht van Satan. Deze Farao beval eerst
dat alle jongens die als Israëlieten geboren werden, direct bij hun geboorte
gedood werden, maar de vroedvrouwen weigerden dit bevel uit te voeren. Daarna
beval de Farao, dat de Israëlietische jongens in de Nijl geworpen zouden
worden. Toen Mozes geboren werd, vertrouwden zijn ouders op Gods bewarende
macht en maakten een mandje, bestreken het met asfalt en legden daarin de baby
te drijven tussen het riet. Een zusje moest haar broertje in het oog houden en
weldra zag ze dat de dochter van de Farao juist dicht bij die plaats in de
rivier kwam baden. Toen deze Prinses het kindje daar zag drijven, kreeg zij er
medelijden mee, en wilde het voor zichzelf houden. Mozes” zusje bood toen een
voedster aan, en toen dit voorstel aangenomen werd, ging de moeder van Mozes
mee, om het kind te voeden. Hij zou echter de zoon van Farao”s dochter worden
en die noemde hem Mozes: “Uit het water getrokken”.
Zo werd Mozes in de Egyptische
beschaving opgevoed, en werd een sterke, intelligente jonge man. Maar God had
geen wereldse macht, maar toewijding tot Zijn heilige dienst voor Mozes
besloten.
Intussen was de conditie, waarin
het volk van Israël verkeerde, ondraaglijk geworden. Ze waren tot slavernij
gedoemd en moesten de stenen vervaardigen, die voor de bouw van de Egyptische
steden dienden. Deze slavendienst werd steeds zwaarder gemaakt en het volk
zuchtte onder hun ondraaglijke lasten. Mozes was een getuige van zulk een
erbarmelijk toneel, toen een Egyptenaar een Israëliet met zweepslagen tot
hardere arbeid dwong. Hij kon zijn woede niet meer meester, sloeg de Egyptenaar
dood en verborg hem in het zand. Hij dacht dat de Hebreeërs hem zouden
vertrouwen, maar toen hij de volgende dag twee vechtende Hebreeërs wilde
scheiden, voegde deze hem toe: “Denkt u soms mij te doden zoals u de Egyptenaar
gedood hebt?”
De Farao hoorde ervan en trachtte
Mozes te doden, maar Mozes vluchtte naar het land Midian.
Niemand kan God dienen en Gods
volk tot zegen zijn in de kracht van zijn eigen natuur. Zolang we vertrouwen op
eigen kracht en wijsheid zijn we nutteloos. God had hem geroepen, en daarom
moest Mozes een lange leerschool doorlopen, met het doel zijn geloof te versterken,
en het vertrouwen op zijn natuurlijke capaciteiten terzijde te stellen.
Veertig jaar was Mozes op menselijke wijze opgevoed, maar nu moest hij veertig
jaar in de woestijn door God geleerd worden en toebereid tot een grootse en
goddelijke taak: de verlossing van Gods volk uit de Egyptische slavernij.
En God bereikte zijn doel. Na
veertig jaren een kudde schapen in de woestijn gehoed te hebben, was Mozes de
zachtmoedigste en geduldigste mens ter wereld geworden, zo nederig, dat hij
zich zelfs voor zijn Goddelijke roeping onwaardig achtte.
De Schrift wijdt grote aandacht
aan de roeping en voorbereiding van Gods dienstknechten. We weten niet waar
Jesaja stierf, maar hebben een indrukwekkend hoofdstuk over zijn roeping door
God, gezeten op de troon van de heerlijkheid in de hemel. (Jesaja 6). Zo is het
ook met Mozes” roeping, toen de God der heerlijkheid hem verscheen in de
brandende braambos. Toen God hem riep dacht Mozes dat God zich in hem vergiste:
zo”n onbenullig herdertje voor zulk een machtige en grootse levenstaak! In de
eenzaamheid was zijn redenaarstalent tot niets verdroogd, en zozeer drong Mozes
op zijn onbekwaamheid aan, dat God hem zijn broeder Aäron als helper meegaf.
“Wie ben ik?” waren Mozes” woorden.
Hij was uiterst zwak en klein in
eigen ogen geworden en als er iets gedaan moest worden, dan moest God wel alles
doen. Zo had hij in de veertigjarige eenzaamheid alle menselijke aanmatiging,
zo sterk aan koninklijke hoven, afgeleerd, en geleerd op God alleen te vertrouwen.
Veertig jaar daarvoor dacht hij dat de Hebreeërs hogelijk vereerd zouden zijn
toen een prins van Farao”s hof hun belangen wilde behartigen. Nu wist hij niet
op welke wijze hij zich voor hen aanvaardbaar kon maken. Welnu, God kwam hem
te hulp en gaf hem macht om zulke tekenen en wonderen te verrichten dat
inderdaad de Hebreeërs hem als een door God gezondene aanvaardden. “Door het
geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Farao”s
dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf met het volk van
God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde;
hij achtte de smaad van Christus groter rijkdom dan de schatten van Egypte,
want hij zag op de beloning.” (Hebr. 11:24-26).
Bij zijn roeping bij het
brandende braambos, openbaarde God aan Mozes Zijn Naam: “Jehova”; “Ik ben die
ik ben”. God was de Verlosser van Zijn volk, de eeuwig getrouwe die volbrengt
wat Hij beloofd heeft.
Daarop deed God de herdersstaf
van Mozes in een slang veranderen, en daarna de slang weer in een stok. Daarna
moest Mozes de hand in zijn boezem steken en deze kwam er melaats uit. Maar bij
de tweede maal werd de melaatse hand weer gezond. Ook zou Mozes nijlwater in
bloed kunnen veranderen, dingen die God alleen vermag. Toen durfde Mozes zijn
zending aan en ging naar Egypte terug. Onderweg dwong God hem, zijn zoon te
besnijden.
Voor Farao verschenen, legden
Mozes en Aäron hem Gods eisen voor: een vrije uittocht uit Egypte naar het land
van de belofte. Maar Farao weigerde hardnekkig, met de woorden: “Wie is de
Here, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan?” (Ex. 5:2).
Integendeel, de slavendienst werd
nog verzwaard. Daarop kondigde God aan, dat hij verschrikkelijke gerichten over
Egypte zou brengen en Farao zou dwingen het volk te laten gaan. Mozes wierp
zijn staf voor Farao op de grond en deze werd in een slang veranderd, maar de
tovenaars van Farao wierpen hun staven ook op de grond en deze werden, door
Satans bovennatuurlijke macht, ook slangen. Zo wisten de tovenaars telkens de
macht van God te ondermijnen, zodat deze op Farao geen indruk meer maakte. In
de huidige Christenheid werken ook zulke satanische machten, die door imitatie
van het werk van God de kracht van het evangelie teniet trachten te doen.
Paulus schrijft hierover: “Ogenschijnlijk bezitten zij godsvrucht… die altijd
leren en nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen. Zoals nu Jannes en
Jambres zich tegen Mozes verzet hebben, zo verzetten ook dezen zich tegen de
waarheid.” (2 Tim. 3:5-8).
Er kwam echter een ogenblik
waarop de tovenaars machteloos stonden. Dat was toen uit stof levende wezens
moesten voortgebracht worden. Zo werd, volgens Paulus, hun dwaasheid openbaar.
Allen die, in de Schrift, konden genezen, konden ook doden opwekken, en dit
ontbreekt bij de moderne wonderdoeners, die veelal niet uit God zijn. Gods
kracht gaat gepaard met wandelen in de waarheid, met gehoorzaamheid zonder
reserve aan Zijn heilige wil en dat ontbreekt helaas in de huidige
Christenheid.
Toen Farao bleef weigeren het
volk vrij te laten, bracht God door middel van Mozes tien plagen over Egypte,
en het enige resultaat was, dat Farao”s hart verhard bleef. Zijn vier
tegenwerpingen waren:
- Waarom blijven jullie niet in het land om daar aan uw God te offeren? Mozes weigerde
dit voorstel, omdat aanbidding van God niet met afgoderij vermengd kan worden.
- Als jullie dan toch de woestijn in willen, waarom zo ver? (Ex. 8:25-28) Mozes
antwoordde dat ze minstens drie dagreizen ver zouden gaan.
- De volwassenen mogen gaan maar laat de kinderen hier. Hierop antwoordde Mozes,
daar hij wist dat de harten van de ouders naar hun kinderen zouden
terugverlangen, dat het hele volk zou weggaan.
- Als de mensen weggaan, laten ze dan hun kudden en bezittingen achterlaten. Hierop
antwoordde Mozes dat ze al hun bezittingen ook in de woestijn nodig hadden.
Toen de Farao halsstarrig bleef,
kondigde Mozes Gods laatste oordeel aan, en tevens de verlossing van Israël.
In ëën nacht zouden alle
eerstgeborenen in Egypte sterven, maar Israël zou veilig zijn door het
aanbrengen van het bloed van het paaslam aan de deurposten en dorpels van hun
huizen. Dit paaslam is een treffend beeld van de voor onze zonden gekruisigde
Christus: “Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht. Laten wij daarom feestvieren,
niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar
met ongezuurd brood van oprechtheid en waarheid.” (1 Cor. 5:7,8).
Zoals het bloed van het paaslam
heel Israël verloste, niet alleen van Gods oordeel over Egypte, maar ook van de
slavernij, zo verlost het bloed van het kruis ons van het komende oordeel en
van de slavernij van Satan. Met bittere kruiden moest het lam gegeten worden,
wat betekent dat niet alleen Christus voor ons stierf, maar dat ook wij met hem
gestorven zijn.
Deze verlossing maakt ons tot
aanbidders van de Vader en de Zoon. Ook was het gezamenlijk eten van het
paaslam een beeld van Israëls eenheid en het tegenbeeld is dat het Avondmaal de
eenheid van Gods kinderen uitdrukt, ook in onze tijd.
Tot Israëls verlossing hoorde ook
de doorgang door de Rode Zee, en eigenlijk ook de doorgang door de Jordaan, om
in het Beloofde Land te komen.
In Exodus 14 vinden we de Rode
Zee, en Paulus zegt daarvan: “..Dat onze vaderen allen onder de wolk waren,
allen door de zee heengegaan zijn, allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en
in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, allen dezelfde geestelijke
drank dronken. (Want zij dronken uit een geestelijke steenrots die volgde; de
steenrots nu was Christus)…En deze dingen gebeurden ons tot voorbeelden.” (1
Cor. 5:1-6).
Israëls geschiedenis is ëën grote
gelijkenis, waaruit we leren wat de grond en het karakter van het levende
Christendom zijn. Toen Israël na de paasnacht uit Egypte trok, merkten ze
spoedig dat Farao ze met een leger achtervolgde. Zo hadden ze dan de Rode Zee
vóór zich en een leger achter zich en God alleen kon uitredding geven. Dat deed
Hij ook, om Zijn macht en heerlijkheid tegenover alle volken te openbaren,
zoals in de toekomst Israël zal behouden worden ondanks een menselijk
onmogelijke situatie. Maar de Israëlieten mopperden: “Waren er soms geen
graven in Egypte, dat gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn?”
(Ex. 14:11). Maar het geloof van Mozes had daarop een afdoend antwoord: “De
Here zal voor uw strijden en gij zult stil zijn.” (vs. 14). Daarop beval God
aan Mozes om zijn staf op te heffen en over de zee uit te strekken. Intussen
ging de wolkkolom, die voor hen uitging, achter hen staan, en scheidde ze van
de Egyptenaren. De zee week toen naar rechts en links en een weg werd gevormd,
zodat Israël droogvoets kon doortrekken. Zodra Israël aan de andere oever
gekomen was, stroomde de zee weer terug en verzwolg het Egyptische leger.
Inderdaad was het geloof van Mozes de basis van deze verlossing, want we vinden
dat Israël hem volgde, maar zonder levend geloof. Ze werden tot Mozes gedoopt,
en de doop is een teken van belijdenis en niet een bevestiging van een levend
geloof. Wegens hun ongeloof zouden hun lijken later in de woestijn blijven.
Israël zag de vernietiging van
Farao en zijn leger en kon met Mozes het verlossingslied aanheffen (Ex. 15).
Daarna komt de woestijnreis die
voor ons, gelovigen, een beeld is van onze levensweg door deze wereld nadat we
in Christus geloofden.
Weldra kwamen de moeilijkheden
toen ze dorst kregen en er niet dadelijk water was. Ze kwamen eerst aan het
bittere meer van Mara dat echter zoet werd toen Mozes er een stuk hout in
wierp.
Daarna kwamen ze te Elim, een
oase met twaalf bronnen en zeventig palmbomen, een welkome verkwikking op de
woestijnreis. Het Christelijke leven brengt beproevingen mee, maar ook veel
troost, bemoediging en verkwikking door de gezegende dienst van de Heilige
Geest.
In die tijd werd aan Mozes een
tweede zoon geboren, die Eliëzer, “God is mijn hulp” genoemd werd.
Toen ze aan de berg Sinaï kwamen,
toonde het volk zijn aanmatiging door te beloven dat ze alles zouden doen wat
God hun zou bevelen. Daarop gaf God hun door Mozes de wet van de tien geboden,
die al gebroken werd voordat Mozes weer van de berg afgekomen was. Ze pleegden
afgoderij door om het gouden kalf van Aäron te dansen.
Tot de wetgeving behoorde de bouw
van de tabernakel, de plaats waar offers gebracht moesten worden, en die in
beeld een weg aangaf om de vergeving van zonden te krijgen. “Zonder
bloedstorting is er geen vergeving.” God woonde echter achter het voorhangsel
en Israël kon tot Hem niet naderen. Dit bleef later ook zo voor de tempel. Pas
toen Christus stierf aan het kruis, werd het voorhangsel in de tempel
gescheurd, zodat gelovigen nu vrije toegang hebben tot God door Zijn Geest en
kunnen naderen voor gebed en aanbidding (Hebr. 10:19).
God had ondernomen om in alle
behoeften van zijn volk in de woestijn te voorzien, maar het volk was
voortdurend ongelovig, afgodisch en ontevreden en toen ze na vrij korte tijd
aan de grens van Kanaän kwamen, was hun ongeloof zo groot dat ze weigerden het
binnen te trekken. Twaalf verspieders werden uitgezonden, maar tien ervan
ontmoedigden het volk; slechts twee, Jozua en Kaleb, hadden geloof om als
overwinnaars het land in bezit te nemen; de lijken van alle anderen vielen
gedurende een veertigjarige rondwandeling in de woestijn. Jozua en Kaleb
overleefden en zij konden het beloofde land binnen gaan.
In Deuteronomium vinden we het
profetische lied van Mozes, waarin hij de komende zegen van Israël bezingt.
Zelfs Mozes mocht het land niet
binnengaan, omdat hij gefaald had met betrekking tot de steenrots, Christus. Nu
beperkte de dienst van Mozes zich tot de woestijn, omdat regeren over een aards
volk tot deze wereld behoort, terwijl het beloofde land een beeld van de hemel
is. Zelfs belijdende Christenen, die onder de wet van Mozes blijven, kunnen
niet genieten van de hemelse zegeningen zoals we die in de Efezebrief opgesomd
vinden.
Treffende beelden van het heil
vinden we in Exodus 17, waar het volk drinkt uit de geslagen rots, een beeld
van de gekruisigde Christus en in Numeri 21, waar Mozes een koperen slang
opricht, nadat de Israëlieten wegens hun gemopper door giftige slangen gebeten
waren. De Heer Jezus zegt over dit beeld: “En zoals Mozes de slang in de
woestijn verhoogd heeft, zó moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een
ieder die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” (Joh.
3:14,15).
Ook het manna, dat ze in de
woestijn aten, was een beeld van Christus, zoals de Heer zelf zei: “Voorwaar,
voorwaar, ik zeg u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar
mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. Want het brood Gods is hij die
uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.” (Joh. 6:32,33). De wet
van Mozes brengt oordeel en dood, terwijl in Christus levengevende genade en
waarheid gekomen zijn. Mozes bewerkte een tijdelijke verlossing voor zijn volk,
Israël, maar Christus bewerkte aan het kruis een eeuwige verlossing voor allen
die in Hem geloven.
“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL-3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
e-mail:paulchristiaanse@planet.nl
|