Het boek Esther

HOOFDSTUK 1
“In de dagen van Ahasveros – hij is de Ahasveros, die over honderd zevenentwintig gewesten van Indië tot Ethiopië regeerde – in die dagen, toen koning Ahasveros op zijn koninklijke troon in de burcht Susan zetelde, in het derde jaar van zijn regering, richtte hij een feestmaal aan voor al zijn vorsten en dienaren; het leger van Perzië en Medië, de edelen en vorsten van de gewesten waren bij hem. Daarbij spreidde hij de rijkdom van zijn koninklijke heerlijkheid en de kostbaarheden van de luister van zijn grootheid gedurende vele dagen ten toon, honderd tachtig dagen… Ook koningin Wasthi richtte een feestmaal aan voor vrouwen, in het koninklijk paleis van koning Ahasveros. Op de zevende dag, toen het hart van de koning vrolijk was van de wijn, beval hij de zeven hovelingen die in de persoonlijke dienst van koning Ahasveros stonden, dat zij koningin Wasthi, met de koninklijke kroon getooid, in de tegenwoordigheid van de koning moesten brengen om de volken en de vorsten haar schoonheid te tonen, want zij was een bekoorlijke verschijning. Koningin Wasthi weigerde echter te komen op het bevel van de koning, dat de hovelingen haar overbrachten, waarop de koning in hevige gramschap ontstak en zijn toorn in hem ontbrandde…”

Israël was een onafhankelijk koninkrijk tot ongeveer 600 voor Christus. Wegens zijn ontrouw werd het volk toen in Babylonische ballingschap weggevoerd door koning Nebuchadnezar, en in dat jaar vangt het TIJDPERK VAN DE HEIDENEN aan. Vanaf 600 voor Christus, en tot op de huidige dag, regeren heidense vorsten over deze wereld, totdat de tijden der heidenen vol zullen zijn (Lukas 21:24). In Daniël vinden wij de opeenvolgende heidenrijken: Eerst het Babylonische rijk, dan de Perzen, dan Griekenland, en vervolgens de Romeinen.
Onder het vierde rijk, het Romeinse rijk, zou de Messias geboren worden en gekruisigd.
In het boek Esther bevinden wij ons onder het tweede heidenrijk, de Perzen.
Wij vinden in het eerste hoofdstuk van dit boek de pracht en praal van een heidens vorst, Ahasveros, die een groot feest aanricht voor zijn onderdanen. Hij vraagt aan zijn vrouw, koningin Wasthi, om ook op het feest te verschijnen “om de vorsten en de volken haar schoonheid te tonen”. Koningin Wasthi weigert dit, waarop de koning in toorn ontstak en Wasthi wordt verstoten.

In feite is er in de wereld niets veranderd. Nog steeds bevinden wij ons in een wereld die geregeerd wordt door heidense vorsten. Dan regeert deze grootmacht, dan weer die.
Maar boven dit alles staat Christus. Bij zijn opstanding uit het graf verklaarde de Heer: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.”
Wij, de gelovigen, zijn getuigen van zijn komende koninkrijk, maar wij weten dat nu al Christus de hoge hand heeft in alles, op verborgen wijze zeker, en dat Hij zal wederkomen om Zijn koninkrijk op te richten.
En ook Christus heeft een vrouw, de Gemeente of de Kerk. De Kerk is niet een kathedraal of een gebouw, maar het zijn alle gelovigen bij elkaar. En evenals koningin Wasthi haar schoonheid had moeten tonen aan alle volken, zo zou de Gemeente van Christus haar schoonheid, de morele schoonheid die ze van Christus heeft, moeten tonen aan alle volken. Allen die tot de naam van Christus gedoopt zijn hebben de verantwoordelijkheid om iets van de morele schoonheid van Christus te tonen in hun gedrag, in hun woorden, in hun wandel, in gehoorzaamheid aan Christus.
Wasthi had, in gehoorzaamheid aan haar man, de Koning der koningen, haar schoonheid moeten tonen aan alle genodigden. Maar wat zij ten toon spreidt, is revolte en minachting.
Is het gedrag van de Kerk, tweeduizend jaar lang, niet hetzelfde geweest ten opzichte van Christus?
Daar waar de Gemeente van Christus eenheid en gehoorzaamheid had moeten tonen aan haar Heer, heeft zij verdeeldheid en, meestal ongehoorzaamheid getoond.
Op het ogenblik dat datgene wat zich Kerk van Jezus Christus noemt, openlijk revolte en ongehoorzaamheid zal ten toon spreiden; wanneer de Kerk de mensen zal voorgaan in immoraliteit en zonde; wanneer datgene wat de naam Kerk draagt, geheel zal beantwoorden aan de beschrijving die wij van de Grote Hoer, Het Grote Babylon vinden in Openbaring 17, dan zal deze vorm van godsdienst geheel terzijde geschoven worden door Christus, evenals Wasthi verstoten werd wegens haar ongehoorzaamheid door de Koning der koningen, Ahasveros.
Wij weten dat de huidige Christenheid bestaat uit een mengsel van gelovigen en ongelovigen.
Binnenkort zal Christus een schifting maken door de opname van de gelovigen, terwijl de ongelovigen voor het oordeel zullen achterblijven. Deze vormengodsdienst vinden wij beschreven in Openbaring 17, onder de vorm van het Grote Babylon, de afvallige christenheid, die in de grote verdrukking volkomen vernietigd zal worden door de antichrist, voordat Christus wederkomt om Zijn Koninkrijk op te richten.
Gedurende tweeduizend jaar is het evangelie vooral gepredikt onder niet Joodse volken, en de Kerk, de Gemeente, bestaat vooral uit hen die zich bekeerd hebben tot Christus, uit de heidenvolken. Daarom kunnen wij de Gemeente uit de volken zeer goed vergelijken met de heidense bruid van de Koning der koningen in het boek Esther. Op het ogenblik dat zij openlijk haar revolte tegen de koning laat zien, wordt zij terzijde gesteld. In hoofdstuk 1 van het boek Esther wordt dus de heidense bruid terzijde gesteld, en zij zal vervangen worden door een Joodse bruid.

HOOFDSTUK 2
“Na deze gebeurtenis, toen de toorn van koning Ahasveros bedaard was, dacht hij weder aan Wasthi, aan wat zij gedaan had en aan wat over haar besloten was. Toen zeiden de dienstdoende hovelingen des konings: Men zoeke voor de koning jonge meisjes, maagden, schoon van uiterlijk… Het meisje dan, dat in de ogen van de koning het schoonste zal zijn, worde koningin in plaats van Wasthi… Nu was er in de burcht Susan een Joods man… Hij was de pleegvader van Esther… Toen nu het besluit en de wet van de koning bekend waren geworden en veel meisjes waren bijeengebracht in de burcht Susan onder opzich van Hegai, werd ook Esther in het koninklijk paleis opgenomen.”
Hoewel de naam van God niet in dit boek voorkomt, bestiert hij wel alles achter de schermen, en wij weten uit het verdere verloop van het verhaal dat Mordechaï een gelovige Jood was. Door Gods bestiering wordt de heidense, afvallige bruid, een beeld van de afvallige christenheid, hier vervangen door een Joodse bruid.
Deze Mordechaï en zijn nicht Esther, zijn een beeld van het gelovige Joodse overblijfsel dat straks door de grote verdrukking moet gaan, maar dat in die verdrukking bewaard zal worden door God, net als Noach door de wateren van de zondvloed heen, door Gods macht bewaard is tegen het oordeel.
De rest van het boek Esther toont ons, profetisch, wat er gebeuren zal met de wereld en met het Joodse volk, wanneer de ware Gemeente van Christus in de hemel zal zijn en de afvallige christenheid, Groot Babylon, onder het oordeel zal komen. Dit boek geeft ons dus een inzicht in een voor ons zeer nabije toekomst, en die te maken heeft met de wederkomst van Christus.
Wij hebben in het vervolg van het boek Esther een blik in de toekomst, wanneer God zich weer op speciale wijze zal bezighouden met het Joodse volk.
Wij lezen in Openbaring 7 dat, wanneer de Gemeente van Christus in de hemel zal zijn, er 144.000 uit het joodse volk zich tot Jezus zullen bekeren, en zij zullen het evangelie van Christus als de Komende Koning prediken. Welnu van deze gelovige Joden, in de grote verdrukking, zijn Esther en haar oom Mordechaï een beeld.
Esther toont de vruchten van de wedergeboorte doordat zij niet zo hebzuchtig is als de andere meisjes.
Haar valt de eer ten beurt om koningin te worden in de plaats van Wasthi. De schoonheid die het deel was van Wasthi en die zij in gehoorzaamheid aan haar man had moeten tonen, zal nu door Esther getoond worden.

HOOFDSTUK 3
“Na deze gebeurtenissen maakte koning Ahasveros de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, groot, verhief hem in aanzien en plaatste zijn zetel hoger dan die van alle vorsten die bij hem waren. En alle dienaren van de koning die in de poort van de koning waren, knielden en wierpen zich voor Haman ter aarde, want aldus had de koning ten aanzien van hem geboden. Mordechaï echter knielde niet en wierp zich niet ter aarde. Toen zeiden de dienaren van de koning die in de poort van de koning waren, tot Mordechaï: Waarom overtreedt gij het gebod van de koning? Het gebeurde nu, toen zij dit dag aan dag tot hem zeiden, zonder dat hij naar hen hoorde, dat zij het aan Haman meedeelden om te zien, of de handelwijze van Mordechaï zou standhouden, want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was. Toen Haman zag, dat Mordechaï niet knielde, en zich niet voor hem ter aarde wierp, werd hij vervuld met gramschap; maar hij achtte het te gering om alleen aan Mordechaï de hand te slaan, want men had hem meegedeeld, tot welk volk Mordechaï behoorde; daarom zocht Haman alle Joden, het volk van Mordechaï, te verdelgen in het gehele koninkrijk van Ahasveros. In de eerste maand, de maand Nisan, in het twaalfde jaar van koning Ahasveros, wierp men in het bijzijn van Haman het Pur &ndas; dat is het lot – voor elke dag en voor elke maand tot de twaalfde, de maand Adar. Toen zei Haman tot koning Ahasveros: Er is ëën volk, dat verstrooid en afgezonderd leeft onder de volken in al de gewesten van uw koninkrijk, en zijn wetten verschillen van die van alle volken, maar de wetten van de koning volbrengt het niet, zodat het de koning niet betaamt het met rust te laten. Indien het de koning goeddunkt, moge een bevelschrift uitgaan om het uit te roeien: dan zal ik tienduizend talenten zilver afwegen en ter hand stellen aan hen wier werk het is die te storten in de schatkist van de koning. Toen deed de koning zijn zegelring van zijn hand, gaf die aan de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, de jodenhater en de koning zei tot Haman: Het zilver zij u geschonken en ook het volk om daarmee te doen naar wat goed is in uw ogen… En terwijl de koning en Haman zich neerzetten om te drinken, kwam de stad Susan in opschudding.”

De koning en zijn duivelse raadgever dobbelen over het volk der Joden, zetten zich dan neer om te drinken, terwijl de koninklijke wet, een wet van Meden en Perzen, om het Joodse volk uit te roeien, bekend wordt gemaakt in zijn koninkrijk.
Deze hele geschiedenis is een beeld van wat komen gaat, een tijd die door de Heer Jezus de Grote Verdrukking genoemd wordt (Mattheus 24). “Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal” (Matth. 24:21) “Radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen die over de wereld komen.” (Lukas 21:25,26). “Een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden.” (Jeremia 30:7)
De profeet Zacharia zegt: “Ik zal Jeruzalem tot een schaal der bedwelming maken voor alle volken.” Als regeringsleiders aan de stad Jeruzalem denken, dan blijken de problemen onoplosbaar te zijn en weet niemand meer wat hij ervan moet denken. Want, Jeruzalem is de stad van de grote Koning, Jezus Christus. Hij is de enige die bij Zijn wederkomst voor een oplossing zal zorgen, daar waar allen gefaald zullen hebben.
Wanneer wij om ons heen kijken, dan ZIEN wij deze dingen al gebeuren. Wij leven in de nadagen van het christendom hier op aarde, en in het wereldgebeuren spitst alles zich toe op het Midden Oosten, waar Israël omgeven is door vijanden.
Ook nu weer dobbelen de Groten der aarde om Israël; en wie zal hen redden?

HOOFDSTUK 4
In dit hoofdstuk laat God toe dat die diep geminachte man, Mordechaï, wiens nicht door de Voorzienigheid aan het hof van de Perzische koning gebracht was, de grote rol gaat spelen bij de redding van Israël. De woorden die hij tot zijn nicht spreekt: “Want, als gij in deze tijd blijft zwijgen, dan zal er voor de Joden wel van een andere zijde redding en uitkomst opdagen, maar gij en uw vaders huis zullen omkomen, en wie weet, of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt.” Deze woorden tonen dat hij een gelovige was.

Wanneer de Gemeente van Christus opgenomen zal zijn, en wanneer de afvallige christenheid als Groot Babylon onder de apocalyptische oordelen zal vallen, dan knoopt God weer zijn betrekkingen met het aardse volk, Israël, aan, en wij zien in de Openbaring dat eerst 144.000 uit alle stammen van Israël zich tot Christus zullen bekeren. Van deze gelovige Joden zijn Mordechaï en Esther een beeld. De Heer Jezus zegt over die tijd van verdrukking: “Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.” Deze uitverkorenen zijn de gelovigen uit het Joodse volk en allen die op grond van hun prediking in de Heer Jezus zullen geloven als de komende Koning, nadat de Gemeente opgenomen is.

Jezus Christus, zelf, die in de profeet Jesaja de Man van Smarten genoemd wordt, de Messias van Israël, zal tussenbeide komen in het wereldgebeuren om Zijn aardse volk, Israël, wanneer het in de grote verdrukking omgeven zal zijn door aartsvijanden, te hulp te komen en te redden. Het gelovige deel van Israël dat door de grote verdrukking zal gaan, zal wel diep beproefd worden, maar zij zullen bewaard worden in die verdrukking door Gods machtige hand.

HOOFDSTUK 5
Om iets te kunnen doen voor het volk der Joden, moest Esther in de tegenwoordigheid van de koning komen. Dit mocht alleen op een uitdrukkelijke uitnodiging. Als iemand toch in de tegenwoordigheid van de koning verscheen, zonder daartoe uitgenodigd te zijn, dan was hij des doods schuldig, tenzij de koning hem zijn gouden scepter toewwswqwreikte.

Dit is een beeld van de genade, die wij deelachtig moeten zijn, om in de tegenwoordigheid van God te komen.
Wij, die als zondaars geboren worden, hebben niet het recht om zomaar in de tegenwoordigheid van God te komen. Alleen Gods genade kan ons een toegang tot Zijne Majesteit verwerven.
Welnu, die genade hebben wij op grond van het bloed, dat Christus gestort heeft op het kruis van Golgotha, en op grond van Zijn offer hebben wij ten allen tijde de vrije toegang tot God. Op grond van het offer dat Christus gebracht heeft, weten wij dat al onze zonden vergeven zijn, en dat Gods oordeel ons niet zal treffen. De gelovigen uit Israël die straks in de grote verdrukking tot Christus zullen komen, zullen dezelfde genade deelachtig worden die wij nu al hebben. Jezus zegt: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.” (Joh. 5:24)

De scepter wordt Esther inderdaad toegereikt, en deze genade opent de deur voor de uiteindelijke redding van het Joodse volk. De genade brengt ons in de hemel, en diezelfde genade zal de zegen brengen voor Israël, onder hun Messias Jezus Christus, die hen zal redden van al hun vijanden en hen zal zegenen wanneer Hij wederkomt om Zijn koninkrijk op te richten.

Ondertussen zit de grote vijand der Joden, Haman, ook niet stil. Hij is een beeld van de grote vijand van het Joodse volk in de grote verdrukking, de Koning van het Noorden. Hij laat een paal van vijfentwintig meter hoogte oprichten om daar Mordechaï aan te spietsen.

HOOFDSTUK 6
Diezelfde nacht herinnert koning Ahasveros zich dat Mordechaï eens een samenzwering tegen hem verijdeld heeft, en hem dus het leven gered heeft, zonder dat hij daar ooit voor beloond is. Wanneer Haman bij de koning binnenkomt, met de bedoeling hem te vragen Mordechaï aan een paal te spietsen, zegt de koning tegen hem: “Wat zal men de man doen, wie de koning eer wil bewijzen? Haman dacht bij zichzelf: Wie zou de koning groter eer willen bewijzen dan mij? Daarom zei Haman tot de koning: De man, wie de koning eer wil bewijzen – men brenge een koninklijk kleed, dat de koning zelf draagt, en een paard, waarop de koning zelf rijdt, welks kop met een koninklijke kroon versierd is, en men stelle dat kleed en dat paard ter hand aan een van de vorsten van de koning, de edelen, en men trekke de man wie de koning eer wil bewijzen, dat kleed aan en men doe hem op dat paard rijden over het plein van de stad en men roepe voor hem uit: Zó wordt gedaan aan de man wie de koning eer wil bewijzen! Toen zei de koning tot Haman: Haast u, haal dat kleed en dat paard, zoals gij gesproken hebt, en doe zo aan de Jood Mordechaï, die in de poort van de koning zit. Laat niets na van alles wat gij gesproken hebt. Toen nam Haman dat kleed en dat paard en hij bekleedde Mordechaï en deed hem rijden over het plein van de stad en hij riep voor hemuit: Zo wordt gedaan aan de man wie de koning eer wil bewijzen!
Daarna keerde Mordechaï terug naar de poort van de koning, maar Haman haastte zich naar zijn huis, treurig, het hoofd omhuld. En Haman vertelde aan zijn vrouw Zeres en aan al zijn vrienden alles wat hem wedervaren was. Zijn wijzen en zijn vrouw Zeres zeiden tot hem: Indien Mordechaï, voor wie gij begonnen zijt te vallen, uit het zaad van de Joden is, dan zult gij niets tegen hem vermogen; integendeel: gij zult voor hem geheel ten val komen. Terwijl zij nog met hem spraken, kwamen de hovelingen van de koning en zij brachten Haman ijlings naar het feestmaal dat Esther had aangericht.”

Hoewel de wereld zich vandaag spoedt naar de tijd dat de antichrist zal heersen, en waarin de goddeloze mens alle eer naar zich zelf toe zal trekken, zal uiteindelijk de ware eer en glorie aan Christus te beurt vallen en aan Zijn volgelingen, dat schamele groepje ten dode toe vervolgde gelovigen.
Hij zal uiteindelijk heersen als koning der koningen en al Zijn volgelingen zullen heersen met Hem.

HOOFDSTUK 7
In hoofdstuk 7 komt er een keer in de geschiedenis van Israël. “Daarom, zo zegt de Here Here, nu zal ik een keer brengen in het lot van Jakob en mij ontfermen over het gehele huis van Israël, en ijveren voor mijn heilige naam. Zij zullen de smaad en al de ontrouw, waarmee zij Mij ontrouw geweest zijn, vergeten, wanneer zij weer in hun land wonen, veilig, zonder dat iemand hen opschrikt.” (Ezechiël 39:25,26)
Het is de Heer zelf, Jezus Christus, die aan het eind van de grote verdrukking, wanneer het kwaad tot een toppunt gekomen is en Israël weer met een totale uitroeiing bedreigd wordt, uit de hemel zal komen om zijn aardse volk te redden.
Wij, die behoren tot de Gemeente van Christus, verwachten Hem om ons op te nemen voordat de verschrikkelijke dagen van de antichrist aanbreken, maar zij zullen Hem zien wanneer Hij komt om als Koning te regeren over een vernieuwde aarde.

Haman wordt ontmaskerd tijdens het feestmaal dat door Esther was aangericht, en hij wordt zelf aan de paal gespietst die hij voor Mordechaï had opgericht.

HOOFDSTUK 8
“Op diezelfde dag gaf de koning Ahasveros aan koningin Esther het huis van Haman, de jodenhater, en kwam Mordechaï in de tegenwoordigheid van de koning, want Esther had te kennen gegeven, in welke familiebetrekking hij tot haar stond. En de koning deed zijn zegelring af, die hij van Haman had laten wegnemen, en gaf hem aan Mordechaï, en Esther stelde Mordechaï aan over het huis van Haman.”

Maar de wet van Meden en Perzen, die Ahasveros op instigatie van Haman had laten uitvaardigen en volgens welke alle Joden uitgeroeid moesten worden in het grote Perzische rijk, deze wet bestond nog, en kon niet herroepen worden.
Op verzoek van Esther vaardigde de koning toen een nieuwe wet uit, die aan alle Joden in het koninkrijk het recht gaf om zich te verdedigen, mochten zij op welke manier dan ook aangevallen worden.
Zo beschermde deze tweede wet het Joodse volk tegen elke aanslag of uiting van haat van de kant van hun vijanden.

HOOFDSTUK 9 EN 10
In deze hoofdstukken wordt beschreven hoe de Joden inderdaad beschermd zijn door de tweede wet die uitgevaardigd was, zodat niemand hen heeft durven aanvallen. Zo zijn zij bewaard voor uitroeiing. Tevens vinden wij hier de instelling van het Poeriemfeest.
Het boek eindigt met de koninklijke waardigheid van Mordechaï, de redder van het Joodse volk. Evenals Christus had ook Mordechaï eerst veel geleden, voordat hij tot eer en glorie kwam en hierin is Mordechaï een waar beeld van Hem die de Messias der Joden is, Jezus Christus, die tweeduizend jaar geleden voor onze zonden gestorven is aan het kruis van Golgotha, maar die spoedig uit de hemel zal verschijnen om Zijn Gemeente tot zich te nemen, voordat de grote verdrukking begint en die dan zal heersen en een keer zal brengen in de wereldgeschiedenis en in de geschiedenis van Zijn aardse volk Israël. Alle eer zij Zijn Naam.

“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
email:paulchristiaanse@planet.nl