De inspiratie van de Bijbel
Het falen van de evolutie leer Wanneer Jesaja uitroept: “Wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord, en in geen mensenhart is opgekomen, is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben”, dan bedoelt Gods Geest daarmee dat Gods Woord dingen zou leren die niet in een menselijk brein kunnen opkomen. Neem bijvoorbeeld de geschiedenis en de toekomst van het Joodse volk, de geboorte van Christus uit een maagd of de geschiedenis van de zondvloed. Gaan niet alle bijbelse wonderen ver boven het menselijk verstand uit, en moeten deze Schriften dus niet een hogere oorsprong hebben dan het menselijk verstand? Gods Geest bevestigt inderdaad door de pen van de apostel Paulus dat de Heilige Schrift door God ingegeven is, en Petrus voegt aan dit getuigenis het zijne toe. “Alle Schrift is van God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust.”.. “Weet dit vóór alles, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging toelaat. Want de profetie werd vroeger niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen Gods hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken.”.. “O Timotheüs, bewaar het u toevertrouwde pand, wend u af van het ongoddelijke gezwets en de tegenstellingen van de ten onrechte zo genoemde kennis.” (2 Tim. 3:16; 2 Petr. 1:20; 1 Tim. 6:20). De Heer Jezus heeft de waarachtigheid van Gods Woord bevestigd met deze woorden: “Heilig hen door de waarheid: Uw Woord is de waarheid.” (Joh. 17:17). Wat de apostelen ingeving, inspiratie of Goddelijke inblazing noemen, verheft de Bijbel onmiddellijk ver boven alle menselijke boeken en voortbrengselen van de menselijke geest. Het in 2 Tim. 3 gebruikte Griekse woord “Theo-pneustos” betekent letterlijk: “Door God geademd.” Een dergelijke uitdrukking vinden we in het boek Job (32:8), waar de woorden van God de “inblazing van de Almachtige” worden genoemd. Er is een groot verschil tussen inspiratie, openbaring, geestelijke verlichting en menselijke genie. Bij de inspiratie werkte de Heilige Geest zodanig op de Bijbelschrijvers, dat God zelf door hen sprak. Dit schakelde echter het persoonlijke karakter van elke schrijver niet uit. Het strenge karakter van Mozes, de poëtische natuur van David en de liefde van Johannes blijken duidelijk uit hun geschriften. De schrijvers werden tot hun arbeid geroepen met eigen ziel en persoonlijkheid, eigen karakter en gaven. Dat ze verre van willoos of bewusteloos waren, wordt door deze schrijvers zelf bevestigd: “Toen zei Mozes tot de Here: Och Here, ik ben geen man van het woord, noch sinds gisteren, noch sinds eergisteren, noch sinds Gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong.” (Ex. 4:10). Jesaja zei: “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen.” (Jes. 6:5) Jeremia zei: “Ach, Here, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong,” (Jer. 1:6) En Paulus: “En wie is tot zulk een taak bekwaam?” (2 Cor. 2:16). Toch kenmerkt de inspiratie niet zozeer de schrijver als wel het geschrevene. De Bijbelse mededelingen zijn geínspireerd, maar dat zijn zeker niet alle personen die we in de Schrift horen spreken. We vinden er woorden van Satan, van valse profeten en goddelozen. God liet deze neerschrijven tot onze lering en als mededeling van feiten die gebeurd zijn, maar alles wat in de Bijbel gesproken wordt, kan niet dienen, om er ons geloof op te gronden of er ons leven naar in te richten. Dat is bijvoorbeeld waar voor bepaalde uitspraken van de vrienden van Job, van Salomo in het boek Prediker, die niet Gods hemels standpunt beschrijven, maar de aardse ervaringen van deze mensen. Voor we dieper ingaan op de inspiratie is het nuttig een woord te zeggen over een leer die de inspiratie loochent, de evolutieleer.
Het falen van de evolutie leer Wanneer de archeologie, zich baserend op vastgestelde, onweerlegbare gegevens, tot de conclusie komt dat de Bijbel historisch juiste feiten vaststelt, dan toont ze zich ware wetenschap. Als de evolutieleer haar ongegronde veronderstellingen eenvoudig met geen enkel bewijs kan staven, toont ze zich valse wetenschap. Er zijn evolutionisten geweest, die veronderstelden dat er plotseling levende bacteriën uit levenloos slijk ontstaan zijn, en dat deze zich gedurende miljoenen jaren ontwikkeld hebben tot alle thans bekende levende wezens. Ze denken dus, dat die eerste levende cellen gewoonweg uit zand en modder zijn voortgekomen. Maar heeft zo’n feit zich wel ooit eens herhaald? En als het zich nooit herhaald heeft, waar zijn de bewijzen, dat zo’n feit ooit kan plaatshebben? Of moet men het maar klakkeloos aannemen, en dan aan dood slijk de eer geven die volgens de Bijbel aan een almachtig God toekomt? Dan zijn er evolutionisten, die zeggen, dat God wel in staat is geweest zulke oercellen te scheppen, maar dat deze zich door evolutie, dat is door overgang van de ene soort in de andere, tot de huidige wezens en tot de mens hebben ontwikkeld. Maar nogmaals: heeft men zulk een feit, de overgang van de ene soort in de andere, van een kip in een struisvogel, of van een aap in een mens ooit geconstateerd? En als er nooit zo iets geconstateerd is, moeten we dan maar klakkeloos aannemen dat dezelfde God die zij schepper van de bacteriën noemen, een vals bericht over Zijn schepping heeft laten neerschrijven? Wijst niet alles om ons heen op een onomstotelijk feit, en dat is dat diersoorten gelijk blijven? Dat katten geen honden ter wereld brengen, en apen geen mensen, maar dat wetenschapsmensen als Mendel geconstateerd hebben, dat een kind nooit eigenschappen hebben kan die niet in zijn voorouders aanwezig waren? Totnutoe heeft geen serieuze wetenschap bewijzen kunnen leveren dat het ene soort dieren in het andere overging. De Bijbel bevestigt dat in het eerste hoofdstuk: God schiep alle dieren, elk naar zijn soort, en die soorten bestaan zonder dat ze ooit in andere zijn overgegaan. Zolang de biologie zich op vastgestelde feiten grondt, geeft ze toe, dat alle dieren zich “ieder naar zijn aard” hebben voortgeplant, en dat ook de fossielen geen enkel bewijs leveren, dat er “tussensoorten” ontstonden, waardoor hogere vormen uit lagere tevoorschijn kwamen. Ook voor de gedachte van de overgang van de aap naar de mens is geen enkel wetenschappelijk bewijs voorhanden. De kunst van spreken uit eigen intelligentie is nooit eigendom geweest van afstammelingen van het apenras, maar uitsluitend van afstammelingen van mensen, die zelf ook zich door spreken konden uiten. Sommigen trachten evolutie te bewijzen door de ontwikkeling van het menselijk embryo. Geleerden van gezag hebben echter verklaard dat geen enkele van de fasen van het embryo kan vergeleken worden met een bestaand levend dier, of dat het mogelijk zou zijn een embryo als diersoort in leven te houden. Van alle menselijke lichaamsdelen is er geen enkel waarvan bewezen is, dat het geen functie in het geheel vervult, en er is geen enkel bewijs voor de bewering, dat bepaalde lichaamsdelen er alleen zijn als overblijfselen van de afstamming van de mens van de aap of van andere zoogdieren. Wat de fossielen van voorhistorische dieren betreft, er zijn soorten in aan te wijzen, maar er is geen enkel bewijs te leveren voor de veronderstelling dat het ene soort voorwereldlijk dier in een andere soort geëvolueerd heeft. Men heeft series van fossielen tot iets compleets trachten samen te stellen, maar deze series zijn absoluut onbruikbaar om er afstammingswetten uit te formuleren. Zo heeft men bijvoorbeeld een fossielenserie samengesteld om de zogenaamde afstammingslijn van het paard aan te tonen, maar als eerlijk bekend staande geleerden hebben erkend dat er geen afstamming van het paard uit primitieve soorten bestaat (Bijv. Ch. Deperet en Dr. Bather, British Association of Geology). Darwin dacht dat de ontwikkeling van de ene soort uit de andere wel het gevolg kon zijn van de bestaansstrijd, waarbij de sterkste en beste individuen blijven bestaan, en de mindere ten onder gaan. Maar de biologie bewijst dat zulk een bestaansstrijd in feite nooit tot de overgang van de ene soort in de andere heeft geleid. Temidden van de drie miljoen bestaande diersoorten is er nooit één soort in de andere overgegaan tengevolge van de bestaansstrijd. Wel zijn bepaalde soorten eenvoudig verdwenen maar zonder enige neiging getoond te hebben om eerst in een andere soort over te gaan. Darwin gaf wel toe dat hij geen enkel bewijs voor zijn theorie had, maar hij hoopte dat dit later gegeven zou worden. Welnu, een halve eeuw later heeft een geleerde, die alle pogingen in het werk gesteld had om zulk een bewijs te vinden, Prof. Bateson, erkend dat ondanks voortdurend onderzoek er geen enkel bewijs of nieuw lichtpunt was gevonden. In een bepaalde diersoort kan men door kruisingen verschillend variaties kweken. Er zijn allerlei soorten duiven, maar ze behouden alle de karaktertrekken die ze tot duiven blijven bestempelen. En hoeveel hondenrassen bestaan er niet, met geweldige verschillen in uiterlijke vorm! Toch blaffen ze alle en behouden de familietrek van de hond. Er zijn hybriden, zoals muildieren, die door kruising van paarden en ezels verkregen worden, maar deze zijn steriel, en kunnen door voortplanting geen soort in leven behouden. Zonder inmenging van de mens zijn er na één generatie weer alleen paarden en ezels. De kern van de leer van Mendel is dat een ouder alleen doorgeeft aan een kind, wat hijzelf bezit. Wat het voortbrengen van levende bacteriën door dode modder betreft, dit feit is eenvoudig nooit geconstateerd, afgezien dan van de in de Bijbel vermelde scheppingsdaden van God. Eeuwen en eeuwenlang komen dezelfde bacteriën uit dezelfde bacteriën voort, zonder enige verandering van soort. Wat de theorie van de afstamming van de mens van de aap betreft, ook daarvan bestaat geen enkel bewijs. De vier pogingen die gedaan zijn om uit wat fossiele beenderen en schedels een soort middensoort tussen de mens en de aap samen te stellen, zit vol van “missing links”, om van bedrog niet te spreken. De wetenschap heeft erkend dat de combinatie van hier en daar gevonden onderdelen nooit als wetenschappelijk bewijs voor het overgaan van het apenras in het mensenras aanvaard kunnen worden. De fragmenten zijn zo gebrekkig, dat er geen bewijs bestaat dat de verschillende beenderen werkelijk tot één en hetzelfde wezen behoord hebben. Nooit heeft er een fossiele aapmens bestaan en het enige geloofwaardige en redelijke verhaal over de oorsprong van de diersoorten en over de vorming van de mens vinden we in de eerste hoofdstukken van de Bijbel, Gods onfeilbare Woord.
De canon van de Heilige Schriften Er zijn 66 Bijbelschrijvers die gedurende ongeveer zestien eeuwen aan de totstandkoming van de Bijbel meegewerkt hebben, en het goddelijke wonder hierin is, dat de Bijbel een treffende eenheid van gedachten en leer openbaart, die slechts uit goddelijke inspiratie te verklaren is. De onderwerpen, waarover de Schrift handelt, zijn geen alledaagse, banale dingen, maar ze behandelen de grootste problemen van het leven van de mensen op aarde en het voortleven van de mens na de dood. Het Oude en Nieuwe Testament bevestigen elkaars authenticiteit volkomen. Wanneer er in het Oude Testament staat: “Zo zegt de Here”, dan haalt het Nieuwe Testament zo’n boodschap aan als de woorden van God. (Matth. 2:15; Luk. 1:70; Hand. 3:21; 1:16). Christus en de apostelen gronden belangrijke leerstukken van het Christendom op Oud-Testamentische uitspraken (Matth. 5:17-18; Matth. 22:31,32,42-45; Joh. 10:25; Hebr. 12:26,27). Paulus grondt in Galaten 3:16 de leer van de rechtvaardiging op een enkelvoudsvorm in het Oude Testament. In Lukas 24:25 verwijt de Heer Jezus zijn discipelen dat ze niet ALLES geloofden, wat de profeten gesproken hadden. De apostelen waren als Bijbelschrijvers geínspireerd. Toen de Heer Jezus de komst van de Heilige Geest aankondigde, beloofde Hij ook goddelijke inspiratie met betrekking tot wat door de apostelen geleerd zou worden. (Matth. 10:19-20; Markus 13:11; Lukas 12:12). Voordat de Heer Jezus naar de hemel voer, verklaarde Hij dat de Heilige Geest hen in de gehele waarheid zou leiden en de toekomende dingen zou verkondigen (Joh. 16:13-14). De vier evangelisten werden op dusdanige wijze geínspireerd, dat Mattheus de Heer Jezus als de Messias van Israel, Markus Hem als Gods diensknecht, Lukas als de Zoon des Mensen, en Johannes als de Zoon van God beschrijft. Ook de volle leer van de genade en van de gemeente van God kwam pas na de komst van de Heilige Geest. Paulus heeft het mysterie van de gemeente van God geopenbaard. (Efeze 3:2-5). De apostelen zelf bevestigen dat ze onder de leiding van de Heilige Geest gesproken en geschreven hebben. Bijvoorbeeld Hand. 15:28-29: “Het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht”; 1 Cor. 2:13: “Maar met woorden die de Heilige Geest leert”. 1 Cor. 14:37: “Dat wat ik u schrijf, de geboden van de Heer zijn.” 1 Thess. 2:13: “Niet als een woord van mensen, maar, wat het in waarheid is, als Gods woord.” 2 Petr. 3:2: “Opdat gij gedenkt de woorden, die tevoren door de heilige profeten gesproken zijn en het gebod van de Heer en Heiland, door uw apostelen verkondigd.” 2 Petr. 3:15-16: “Zoals ook onze geliefde broeder Paulus, naar de hem gegeven wijsheid u heeft geschreven; evenals ook in alle brieven, waarin hij over deze dingen spreekt,.. zoals ook de andere Schriften..” Openb. 1:11: “Wat gij ziet, schrijf dat in een boek.” Openb. 2:7: “Die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.” Uit al deze aanhalingen ziet men duidelijk dat de Nieuw–Testamentische schrijvers inderdaad door de Heilige Geest geleid werden, om de waarheid te kennen, en om die neer te schrijven. We zien ook, dat Petrus aan het woord van de apostelen hetzelfde gezag toekent als aan de Oud-Testamentische profeten en dat hij de geschriften van Paulus speciaal op één lijn stelt met die van het Oude Testament, dat vooral voor de Joden, tot wie hij zich richtte, onomstotelijk gezag had. Het feit dat de Bijbelschrijvers WOORDEN ontvingen, en niet alleen gedachten, wordt bewezen door vele schriftplaatsen. Bileam wilde Israel vervloeken, maar kon slechts Gods zegeningen uitspreken: “Het woord, dat God in mijn mond zal leggen, zal ik spreken.”.. “Zal ik niet nauwgezet spreken, wat de Here in mijn mond legt… De Here nu ontmoette Bileam en legde een woord in zijn mond.” (Num. 22:38; 23:12,16) Hoewel Kajafas Jezus haatte zei hij door Gods Geest een gezegende waarheid over Hem: “Dat Jezus zou sterven voor het volk, en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen van God bijeen te vergaderen” (Joh. 11:52). Op de Pinksterdag predikten de apostelen in 12 vreemde talen. Voor elk woord hadden ze Gods Geest nodig (Hand. 2:4–11). Zij die, volgens 1 Cor. 14:27, in vreemde talen spraken, hadden NIET de gedachten maar alleen de woorden. En in 1 Petr. 1:10-12 leren we dat de profeten die over Christus schreven, hun eigen boodschap niet begrepen. Ze ontvingen dus niet gedachten maar WOORDEN. Zo zegt Daniël dat hij zijn eigen woorden niet verstond (Dan. 12:8,9). David beschrijft in Ps. 22:12–19 een wijze van kruisigen, die in zijn tijd nog niet bestond. De toestanden van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, zoals Jesaja en Johannes die beschrijven, moeten woord voor woord van God ontvangen zijn. Gods belofte betrof meer de mond dan de geest van de Bijbelschrijvers. Christus en de apostelen haalden dus de Schriften aan als WOORDELIJK GEíNSPIREERD. “Tittel noch jota” zouden ervan vergaan. Wie er een woord van verwerpt, verwerpt Gods Woord. Sommigen hebben zich afgevraagd, hoe het komt, dat sommige Oud-testamentische teksten iets veranderd zijn aangehaald. Dit komt omdat men aanhaalde uit de Septuagint, de Griekse vertaling, en niet direkt uit het Hebreeuws. Maar ook deze aanhalingen geschiedden onder de leiding van Gods Geest, want ze belichten steeds de waarheid vanuit het gezichtspunt dat met het betoog overeenkomt. Er bestaan uitstekende geschriften die bewijzen dat alle zogenaamde tegenspraken in de bijbelverhalen geen tegenspraak zijn. Integendeel, ze versterken de waarheid. Zo geven de vier evangelisten soms verhalen met kleine verschillen, die tonen dat Mattheus de Messias, Markus Gods dienstknecht, Lukas de Zoon des mensen, en Johannes de Zoon van God tekent. Boven het kruis stond: “Deze is Jezus de Nazarener, de Koning der Joden”. Mattheus en Johannes halen hiervan elk het deel aan dat met hun karakterbeschrijving strookt. Wat de “apocriefe boeken” betreft, deze zijn niet goddelijk geínspireerd, wat zowel de Joden als de Christelijke kerken erkennen. Het persoonlijk geloof en de inspiratie Gods Woord is geínspireerd. Daarvoor heeft God geen menselijke erkenning nodig. Maar het is voor ons eigen heil, wanneer we dit feit door het geloof erkennen. Alleen een wedergeboren gelovig kind van God geniet van Gods Woord als zijnde de volmaakte waarheid. “Maar de natuurlijke mens neemt niet aan wat van de Geest van God is, want het is hem dwaasheid; en hij kan het niet verstaan, omdat het geestelijk beoordeeld wordt.” (1 Cor. 2:14) Ieder waar gelovige erkent niet alleen dat de Bijbel goddelijk geínspireerd is, maar zal zich ook met vreugde aan Gods wil onderwerpen: “Als iemand Zijn wil doen wil, die zal van deze leer erkennen of zij uit God is, dan of ik uit mijzelf spreek.” (Joh. 7:17) “Want dit is de liefde van God, dat wij zijn geboden bewaren; en zijn geboden zijn niet zwaar.” (1 Joh. 5:3) Zoals wij door het geloof verstaan dat de wereld door Gods Woord werd geschapen, zo weten we ook door het geloof dat God in Zijn woord tot ons spreekt. Door het geloof krijgen we ook de gave van de Heilige Geest, en waar de Heilige Geest de eigenlijke schrijver van Gods Woord is, zullen we ook door de Heilige Geest Gods Woord leren verstaan. De belofte om de Heilige Geest te ontvangen betrof alle gelovigen, en er is ook aan alle gelovigen die in de waarheid willen wandelen beloofd dat de Heilige Geest hen in de hele waarheid zal leiden. “Maar God heeft het ons geopenbaard door zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten van God… Hiervan spreken wij ook, niet met woorden, die menselijke wijsheid leert, maar die de Geest leert, geestelijke dingen door geestelijke woorden mededelende.” (1 Kor. 2:10,13) Het effect van Gods Woord op geweten en hart van elk ontvankelijk mens is bijzonder treffend. Dagelijks bewerkt Gods Woord wonderen, en dit is het geheim van zijn wereldwijde verspreiding al bijna tweeduizend jaar. Geen boek is zo lang actueel gebleven, geen boek is in zoveel talen vertaald. Slechte mensen, slaven van haat, hartstocht en misdaad werden door Gods Woord veranderd in lichtende voorbeelden van liefde en eerlijkheid, die geluk en heil rondom zich verspreid hebben. “Want het woord van God is levend en krachtig, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot verdeling van ziel en geest, zowel van gewrichten als van merg, en is een oordelaar van de gedachten en overleggingen van het hart.” (Hebr. 4:12) Menselijke boeken verbergen meestal de fouten en tekortkomingen van hun helden, maar de Bijbel verklaart eerlijk en onomwonden dat Noach zich aan wijn te buiten ging, dat David overspel pleegde en dat Petrus zijn Meester verloochende. En God zorgde ervoor dat de Joden, de trotse nakomelingen van Jakob, de vele fouten en het sluwe karakter van hun voorvader Jakob niet uit Zijn Woord schrapten. Want God wil in Zijn Woord eerst de waarheid zeggen over de toestand van het menselijk hart, en Hij doet dat zonder aanzien des persoons. Daarom wordt de Bijbel ook zo gehaat door hoogmoedige, eigengerechtige mensen. Gods drijfveer, om in Zijn Woord de zonden van vele mensen op deze wijze te beschrijven, is, dat alle lezers daarin als in een spiegel hun eigen zondige, boze hart mogen herkennen. Dat ze daarna erkennen dat God alles doorziet, en alle geheime zonden kent. En dat ze daarna, in het besef dat ze, wat de eeuwigheid betreft, te doen hebben met een heilig en rechtvaardig God, hun zonden belijden. En dat ze dan hun toevlucht nemen tot de vergiffenis van zonden, die hun op grond van het sterven van Christus om niet wordt aangeboden. “Wie in de Zoon gelooft, HEEFT het eeuwige leven.” (Joh. 3:36).
Hoe kwam de Bijbel geschiedkundig tot stand? De periode van Adam tot Noach beslaat 1600 jaar en die van Noach tot Abraham 400 jaar. Daarna verlopen er van Abraham tot Mozes 500 jaar. In totaal van Adam tot Mozes 2500 jaar. God openbaarde zich dus gedurende deze tijd door tot Zijn uitverkoren getuigen te spreken. Pas na deze 2500 jaar werden deze openbaringen neergeschreven in boeken. Laat ons daarbij vooral niet vergeten dat Adam 930 jaar leefde en dus met Henoch heeft kunnen spreken. Deze kon op zijn beurt weer met Noach spreken, en deze mondelinge overdracht van feiten overbrugde de hele periode van voor de zondvloed. De waarheid werd door deze getrouwe godsmannen zorgvuldig bewaard en doorgegeven tot na de zondvloed. Van Sem tot Jakob waren er slechts vier geslachten, onder wie er weer getrouwe getuigen waren, die de goddelijke waarheid zuiver overbrachten. Toen de mensen zich meer en meer vermenigvuldigden, en de leeftijden korter werden, een belemmering voor de mondelinge overlevering, heeft het God behaagd om ons, allereerst door Mozes, een geschreven openbaring te geven. Zo’n openbaring heeft hogere waarde dan welke andere dan ook. “De woorden van de Here zijn zuivere woorden, gedegen zilver, in een smeltoven in de aarde zevenvoudig gelouterd.” (Ps. 12:7) “En de Here zei tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek..” (Ex 17:14) “En Mozes schreef al de woorden van de Here op.” (Ex. 24:4) “Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar het bevel van de Here.” (Num. 33:2) “Nu dan, schrijf dit lied op… toen schreef Mozes dit lied op.” “Toen Mozes gereed was met de woorden van deze wet volledig in een boek op te schrijven…” (Deut. 31:24) Reeds voordat hij de wet neerschreef, schreef hij in Genesis alles neer, wat hij van gelovigen over de schepping, de zondeval, de zondvloed en de aartsvaders wist. Hij was daartoe door God geínspireerd, zodat we in zijn vijf boeken het zuivere Woord van God hebben. Jozua is de tweede Bijbelschrijver en daarna stelde Samuel de gebeurtenissen betreffende Gods wegen met het volk van Israel te boek. Ook David en Salomo schreven belangrijke delen van het Oude Testament. Daarna werden de Kronieken van de koningen van Israel aan de Canon toegevoegd, en daarna schreven de profeten. Alle profeten, zowel de grote, Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël, als de “kleine” profeten, getuigen dat hun woorden de woorden van de Heer waren. Daniël getuigt dat het boek van de profeet Jeremia het Woord van God was (Dan. 9:2-11 en 10:21). Niet alleen de goddelijke oorsprong maar ook het goddelijk GEZAG van de Schriften wordt steeds door alle schrijvers beklemtoond. Gehoorzaamheid aan het Woord van God is de weg van de wijsheid, en is beter dan het brengen van offers (1 Sam. 15:22). Van Mozes tot Maleachi verliepen 1100 jaren en in die periode werd het Oude Testament voltooid. Tussen Maleachi en Christus zijn er 400 jaren, waarin er geen nieuwe openbaring gegeven werd. Daarna stond Johannes de Doper op. Hij schreef niet en deed ook geen wonderen, want hij bereidde de dienst van de Heer Jezus voor. Tijdens het leven van de Heer Jezus werden er geen boeken geschreven, maar na zijn dood, zijn opstanding en hemelvaart begon de Heilige Geest te werken in de evangelisten en apostelen. Zo werd tot voor het einde van de eerste eeuw na Christus het Nieuwe Testament samengesteld. Ondanks de periode van 400 jaar tussen Maleachi en Johannes, heeft de Heer Jezus er de nadruk op gevestigd dat de “wet en de profeten gaan tot Johannes”. De wet was van volle kracht gebleven en het valt op, hoezeer de laatste aankondiging van de voorloper van Christus door Maleachi, aansluit bij de dienst van Johannes de Doper. Maleachi spreekt ook over hen die de Here vrezen en de Messias verwachten, en we vinden in het evangelie van Lukas zulke personen als Zacharias, Elizabeth, Simeon en Anna, die veel over de hoop op de beloofde verlossing spraken, en op de komst van Christus voorbereid waren. De boeken van het Nieuwe Testament bestaan uit drie delen. Allererst de evangeliën, vervolgens de Handelingen, samen met de brieven, en tenslotte de Openbaring. Paulus vat het karakter en het doel van de bijbel samen in de volgende woorden: “Want alles wat te voren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften hoop zouden hebben… Alle Schrift is van God ingegeven en nuttig… opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust.” (Rom. 15:4; 2 Tim. 3:16,17) Niet alleen wijst de Bijbel de weg naar het eeuwig behoud, maar is voor de gelovigen de richtsnoer voor een gezegend en God welbehaaglijk leven. Vooral in onze dagen, waar alles snel verandert en op wankelen staat, biedt Gods Woord een onwrikbaar houvast en een machtige hulp om in godsvrucht onze weg te gaan. Sommigen denken dat de Gemeente er is om de gelovigen te onderwijzen, maar de Schrift leert niet dat de Gemeente onderwijst, maar dat ze door gaven onderwezen wordt. Wat de leer en de Waarheid betreft, is het hoogste gezag het Woord van God. Gezag boven de Gemeente, gezag boven hen die een leidende rol in de Gemeente vervullen. Daarom vertrouwt Paulus ons niet toe aan mensen of aan de Gemeente, maar aan God en aan het Woord van Zijn genade, dat de macht heeft om ons op te bouwen. Hij waarschuwt tegen misleiders: “Uit uzelf zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken… En nu, ik draag u op aan God en aan het woord van zijn genade, dat machtig is om op te bouwen..” (Hand. 20:29-32) Sommigen hebben de geest waarin het Oude Testament geschreven werd, niet begrepen. Ze vergeten dat God zich pas in Christus als de God der liefde openbaarde, en dat Hij in het Oude Testament de rechtvaardige Heerser over Israel was. Als een heilige God oefende Hij wraak uit over de tegenstanders van zijn aardse volk. Er zijn verschillende perioden of bedelingen en God heeft zich daarin op verschillende wijze geopenbaard. In het Oude Testament is er de belofte van de Messias, die koning over de aarde zal zijn. In het Nieuwe Testament is Christus als koning verworpen, en Hij biedt nu aan allen die in Hem geloven het eeuwige leven aan, en ook deelgenootschap met Hem in de toekomstige regering over de vernieuwde aarde. Zo is Christus zowel het middelpunt van het Oude als van het Nieuwe Testament. Weldra zal geopenbaard worden dat Hij het Hoofd en het Middelpunt van het heelal is.
De echtheid van het Oude en het Nieuwe Testament. Welk een krachtig en gezegend getuigenis zou er van vele Christenen uitgaan, wanneer ze persoonlijk meer van de kracht van Gods Woord zouden ervaren! Er zouden meer zondaars gered worden, en er zou ware, geestelijke eenheid onder de gelovigen zijn! Temidden van de aanvallen van Satan tegen de waarheid hebben wij een arsenaal van wapens nodig. Gods Woord is een tweesnijdend zwaard dat tot overwinning voert; het is als een vuur en een hamer die de steenrots te pletter slaat (Jer. 23:29; Ef. 6:17). Om zondaars tot Christus te brengen is Gods Woord het ZAAD van de wedergeboorte (1 Petr. 1:23). Om ons te leiden is het een licht op ons pad en een lamp voor onze voet (Ps. 119:1,30). Petrus spreekt over goddelozen, die Gods Woord verwierpen, omdat ze niet aan het toekomstige oordeel wilden geloven. Ze beweerden dat er sinds de schepping nooit een oordeel had plaatsgehad. Welnu, de zondvloed is in de geologie algemeen bekend, een absoluut feit. Wat de echtheid van het Oude Testament betreft, zijn hier enkele getuigenissen over de 39 boeken die het bevat:
Wat de authenticiteit van de boeken van het Nieuwe Testament betreft, er zijn 27 boeken die werden geschreven door in het geheel acht schrijvers. De beste bewijzen dat hun authenticiteit van het begin af erkend werd, vinden we in oude geschriften die het Christendom BESTRIJDEN. Wel vallen ze de inhoud aan, maar ze uiten geen enkele twijfel over hun ECHTHEID. Marcionus en Celsus, vijanden van de Christelijke waarheid, schreven omstreeks 130–140 en ze tonen dat ze bijna alle boeken van het Nieuwe Testament kenden. Tegen het einde van de tweede eeuw vinden we de vrijwel complete canon in een vertaling, genaamd de “Peshito”. Polycarpus, die in de tweede eeuw leefde, haalt teksten aan uit het grootste deel van het Nieuwe Testament. We zagen reeds dat Petrus in zijn tweede brief de brieven van Paulus erkent. Paulus beveelt in 1 Thess. 5:27 aan, dat zijn brieven door alle broeders gelezen zouden worden, en meer en meer werd deze openbare lezing van de Heilige Schriften algemeen. Als bewijs voor hun echtheid voegde Paulus steeds zijn eigenhandig geschreven groet aan zijn gedicteerde brieven toe. Alle boeken van het Nieuwe Testament waren voltooid voor het einde van de eerste eeuw. Mattheus en Jacobus rond 44, de brieven aan de Thessalonikers, Galaten, Korinthiërs en Romeinen tussen 52 en 58, de brieven aan Efeze, Colosse, Filemon, Filippiërs en Hebreeën rond 63, Titus en de eerste brief aan Timotheus in 64, de brieven van Petrus in 63 en 66, het evangelie van Markus, van Lukas en de Handelingen eveneens tussen 63 en 66, de tweede brief aan Timotheus enige jaren na 64, de brief van Judas en het Johannes-evangelie, en de eerste brief van Johannes na 70, de Openbaring rond 95, en de tweede en derde brief van Johannes enkele jaren later. Zoals we in het begin van het evangelie van Lukas lezen, konden de feiten van het leven van de Heer Jezus door ooggetuigen in de jaren 20 tot 60 van mond tot mond verteld worden, en volgens trouwe getuigenissen te boek gesteld worden. Zodra de boeken van het Nieuwe Testament geschreven waren, werden ze openbaar in de Gemeenten gelezen. Ze circuleerden van plaats tot plaats en werden zorgvuldig bewaard en gecopieerd. De vijanden vielen wel de leer, maar niet de feiten aan, want daarvan leefden honderden getuigen, vooral in het begin. De oorspronkelijke manuscripten bestaan niet meer, maar wel heel oude copieën, en het valt op, hoe weinig onderlinge verschillen deze oudste copieën vertonen. Er bestaan ongeveer 1140 manuscripten van het Nieuwe Testament. Er zijn veertig geschreven exemplaren van het gehele Nieuwe Testamen, meer dan 500 van de evangeliën, meer dan 200 van de Handelingen en de algemene brieven, ongeveer 300 van de brieven van Paulus en van de Openbaring bijna 100. Dit werkelijk grote aantal manuscripten toont, met welk een zorg God over de bewaring van Zijn Woord gewaakt heeft. De Heilige Schrift bevat de hele waarheid die God aan de mens geopenbaard heeft, en sinds de canon compleet is, zijn er geen nieuwe dingen geopenbaard. De Heilige Geest legt ons deze waarheid uit, maar er komt geen nieuwe waarheid bij. De gedachte dat de Schrift onvolledig zou zijn en dat ze aangevuld kan worden met menselijke toevoegingen, is onjuist. Een juist begrip van de inspiratie houdt in dat we geloven dat de Bijbel absoluut voldoende is, ten eerste om een individueel gelovige te leiden op het pad van gehoorzaamheid aan God, en ten tweede dat ze alles bevat wat nodig is voor de orde in de Gemeente van God. Toevoeging aan de Schrift is een ernstige zonde die in Openb. 22:18 wordt veroordeeld. De Heer Jezus zei tegen de discipelen die Hij naar Emmaus begeleidde: “O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven ALLES wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden, en in zijn heerlijkheid ingaan? En te beginnen met Mozes en al de profeten legde hij hun uit, wat in AL DE SCHRIFTEN van hem geschreven stond.” (Luk. 24:25–27). Christus, die God zelf is, heeft zo het zegel van echtheid en volmaaktheid gedrukt op AL DE SCHRIFTEN, dat is de volledige Canon van het Oude Testament. De Heer Jezus haalde in Zijn toespraken steeds het Oude Testament aan, en de apostelen deden hetzelfde, vooral als ze tot de Joden spraken. Elk oprecht gelovige zal op de meest absolute wijze kunnen getuigen van zijn groeiend vertrouwen in Gods onfeilbaar Woord. De Bijbel heeft een absoluut gezag over de ziel van hen die in gemeenschap met God wandelen. Vertalingen kunnen onvolmaakt zijn, maar zelden gaat deze onvolmaaktheid zover, dat ze de waarheid aantast. Er bestaat geen groter voorrecht dan te beseffen dat God onmiddellijk tot ons spreekt. Vreugde en troost, voedsel en kracht komen rijkelijk tot ons, als we de Bijbel ontvangen als Gods Woord. Hemel en aarde zullen vergaan, maar Gods Woord is voor eeuwig geschreven in de hemel. De band die de waarheid schept tussen God en onze ziel is onverbreekbaar. Zelfs als mensen het Woord van God met tegenzin en zelfs haat verwerpen, dan toont dat de goddelijke kracht die erin verborgen is. Want die wrevel bewijst dat het geweten geraakt is, ook als de wil de waarheid verwerpt. Mannen van naam hebben helaas het Woord bestreden. Men wapent zich niet tegen een strohalm, maar wel tegen een zwaard, waarvan men de vlijmscherpe snede kent en vreest. In Gods Woord leren we niet alleen de waarheid die aan ons geweten toont hoe zondig we zijn, maar ook Gods genade kennen. We leren dat God liefde is, zodanig dat Hij Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft gegeven om voor onze zonden te sterven aan het kruis. Wanneer sommigen zeggen dat inspiratie de beste gedachten van de mens weergeeft, dan is wat we lezen in 1 Kor. 7 heel leerzaam. In vs. 12 lezen we: “Maar aan de overigen zeg ik, niet de Heer…” En in vs. 25: “Aangaande de maagden nu heb ik geen bevel van de Heer; maar ik geef mijn mening als iemand die barmhartigheid van de Heer gekregen heeft om trouw te zijn.” De apostel maakt hier een onderscheid tussen de GEBODEN van de Heer die hij geeft voor bepaalde dingen en waaraan alle gelovigen zich hebben te onderwerpen, en een persoonlijke raad, geput uit zijn eigen ervaring, voor andere. De Bijbel maakt hier een nauwkeurig onderscheid tussen de beste gedachten van Paulus en de geboden van de Heer die een absoluut gezag hebben. Hoewel Paulus ons geen gebod geeft, is hij toch geínspireerd om zijn raad te geven. We vinden dus het geestelijk oordeel van Paulus, en de geínspireerde apostel onderscheidt dit van de geboden van de Heer. We vinden in de Bijbel, zoals we reeds opgemerkt hebben, zowel woorden van de duivel als van slechte mensen. Deze woorden zijn op zichzelf niet geínspireerd, maar de schrijver die ze meedeelde, was tot het meedelen hiervan geínspireerd. Gods Woord is uiterst nauwkeurig. Zo zegt het niet dat Christus de wereld liefgehad heeft, want Hij heeft geen verbinding met de wereld, maar het zegt wel dat GOD de wereld heeft liefgehad, want voor een zondige wereld, die Zijn zoon gekruisigd heeft en die het oordeel verdient, is Hij een God van goedheid en genade die niet wil dat er iemand verloren gaat, maar dat ALLEN tot bekering komen. Ook zegt de Bijbel niet dat God de Gemeente heeft liefgehad, want de Gemeente is verbonden met Christus, haar hemelse Bruidegom. De VADER heeft ons lief, want we zijn Zijn kinderen. Mogen Gods Woord en Geest ons dat steeds herinneren.
“Bijbelcursus Oudewater” |