Het evangelie naar Johannes

Hoofdstuk 1
In (het) begin was het Woord; en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in (het) begin bij God. Alle dingen zijn door Hem geworden, en zonder Hem is niet ëën ding geworden dat geworden is. In Hem was leven, en het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.
Aldus stelt de evangelist van het begin af het goddelijk en eeuwig bestaan van Jezus Christus, Gods Zoon, vast. Het boek Genesis begint met de schepping, maar Johannes begint met wat aan de schepping voorafgaat, met Hem, die alles schiep. Er staat niet: <<In het begin schiep God>>, maar: <<In het begin was het Woord>>. Alles is gegrond op het ongeschapen bestaan van Hem die alles geschapen heeft. Voordat het scheppingswerk begonnen was, was Hij daar, zonder begin. Zo sluit <<In het begin was>> alle begin van het Woord zelf uit. De eenvoud en duidelijkheid van deze aanhef is de verhevenheid van het thema waardig. Er staan daar drie fundamentele waarheden betreffende de Persoon van de Heer:
  1. Het Woord was God en in het begin bij God.
  2. Het Woord werd vlees en woonde onder de mensen.
  3. Het Woord was de eniggeboren Zoon.
De eerste achttien verzen zijn een soort voorwoord, dat de Heilige Geest aan het historische deel van het evangelie vooraf doet gaan. Het vijftiende vers staat als het ware tussen haakjes en bevat het getuigenis van Johannes de Doper betreffende zijn eigen minderwaardigheid. Een dergelijk voorwoord wijst op het bovennatuurlijke en hemelse karakter van dit evangelie. Met een treffende volzin scheurt Gods Geest het voorhangsel der voorbije tijden open en vergunt ons, een blik te slaan in de eeuwigheid. En dan zien we, door het licht van Gods Geest, het Woord, Gods eniggeboren Zoon, stralende in de pracht van zijn goddelijke heerlijkheid. Met welk een verrukking dwaalt ons geestesoog langs alle begrenzingen van het geschapene tot in het onbegrensde en ongeschapene, om dan in aanbidding neer te buigen voor het eeuwig Woord, dat in den beginne was! Het Woord was Schepper; niets bestaat er, wat niet door Zijn toedoen tot aanzijn geroepen werd. Men zal opmerken, dat het Woord het onderwerp is van vier korte volzinnetjes in vers 1 en 2, geplaatst, om het Woord aldus te vrijwaren tegen alle aanvallen van vier zijden.
  1. In het begin was het Woord.
  2. En het Woord was bij God.
  3. En het Woord was God.
  4. Dit was in het begin bij God.
Er staat niet, dat God het Woord was, maar dat het Woord God was. In het vierde zinnetje heeft het voornaamwoord <<Dit>> direct betrekking op het Woord. Zo staat er een vierzijdige omheining rondom deze Goddelijke openbaring.
Nadat hij de oorspronkelijke heerlijkheid van het Woord in de voorbije eeuwigheid getoond heeft, beschrijft de apostel zijn vleeswording. Het vleesgeworden Woord is identiek aan het Woord dat alle dingen schiep. En in dit vleesgeworden Woord aanschouwt het geloofsoog de heerlijkheid van de Zoon vol van genade en waarheid, uit wiens volheid wij ontvangen, en wel genade voor genade (vs. 16). Zijn Persoon blijft onveranderd, ook na de vleeswording. Een tegenwoordige tijd (van eeuwige onveranderlijkheid) is gebruikt aangaande de Zoon <<die in de schoot van de Vader is>>. (Joh. 1:18), op dezelfde wijze als in de tekst: <<die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid>>. (Rom. 9:5). Daarom staat er dan ook niet: <<Het Woord IS God>>. Hoewel ook dit waar is, ligt er in de uitdrukking <<Het Woord WAS God>>, de verzekering, dat dit zo was voor de grondlegging der wereld. Dit Woord heeft de menselijke natuur aangenomen, om Middelaar te worden. Door het menselijke woord worden menselijke gedachten tot uiting gebracht, en zo is het Woord uitdrukking van Gods Geest, die gekenmerkt wordt door eeuwige gedachten. Het Woord nu drukt deze gedachten of Gods bedoelingen uit.
Er was een mens, van God gezonden; zijn naam was Johannes. Deze kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloofden. Hij was het licht niet, maar (hij was) om van het licht te getuigen. Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en iedere mens verlicht. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar allen die Hem hebben aangenomen, hun gaf Hij (het) recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, niet uit (de) wil van (het) vlees, niet uit (de) wil van een man, maar uit God geboren zijn.
En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeborene van een vader) vol van genade en waarheid. (Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen en gezegd: Deze was het van Wie ik zei: Hij die na mij komt, is mij vóór, want Hij was eerder dan ik.) Want uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade. Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft (Hem) verklaard.
Het Woord was onzichtbaar en woonde in een ontoegankelijk licht, totdat dat het temidden der mensen nederdaalde. <<Vol genade en waarheid>>. Het vleesgeworden Woord was uitdrukking van genade en waarheid. Genade is liefde, die het kwade overwint, en waarheid verbindt Gods natuur aan de menselijke, want Christus was Mens en was de Goddelijke Waarheid. Er is verschil tussen de twee uitdrukkingen <<het Woord>> (of Logos) en <<de Zoon>>. Het Woord spreekt over een God die Schepper en Heerser is, de Zoon duidt ons God als Vader aan en spreekt ons over liefde, intimiteit en tederheid. Maar we aanschouwen zowel de Schepper als de Vader in de Zoon, die zei: <<Ik vaar op tot mijn Vader en uw Vader, en tot mijn God en uw God>>. (Joh. 20:17). ,,En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeborene van een Vader>>.
De eerste achttien verzen van dit hoofdstuk dienen als inleiding voor dit evangelie van de Zoon van God. Van het 19e tot het 28e vers hebben we het getuigenis van Johannes de Doper aan de priesters en Levieten, die door de Joden uit Jeruzalem tot hem gezonden waren. Hij antwoordde dat hijzelf de Messias niet was, maar als voorloper gezonden was, als een stem van een roepende in de woestijn: ,,Maakt de weg van de Heer recht". Zelf was hij niet waardig de schoenen van de Heer los te maken. In vers 29 hebben we de ontmoeting van Johannes met Jezus en Johannes’ getuigenis: Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt! Daarna getuigde Johannes dat deze de Zoon van God was (v. 34).
En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem naar hem toe gezonden hadden om hem te vragen: Wie bent u? En hij beleed en loochende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent u de profeet? En hij antwoordde: Nee. Zij zeiden dan tot hem: Wie bent u? opdat wij antwoord geven aan hen die ons hebben gezonden. Wat zegt u van uzelf? Hij zei: Ik ben (de) stem van een roepende in de woestijn: "Maakt de weg van (de) Heer recht!", zoals de profeet Jesaja heeft gesproken. En zij waren gezonden uit de farizeeën. En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt u dan, als u de Christus niet bent, noch Elia, noch de profeet? Johannes antwoordde hun en zei: Ik doop met water; midden onder u staat (Eën) die u niet kent, die na mij komt; ik ben niet waard zijn schoenriem los te maken. Dit gebeurde in Bethanië, over de Jordaan, waar Johannes doopte.

HET LAM VAN GOD
De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen en zei: Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. Deze is het van Wie ik zei: Na mij komt een man die mij vóór is, want Hij was eerder dan ik. En ik kende hem niet; maar opdat Hij aan Israël wordt geopenbaard, daarom ben ik komen dopen met water. En Johannes getuigde en zei: Ik heb de Geest zien neerdalen als een duif uit (de) hemel, en hij bleef op Hem. En ik kende Hem niet; maar Hij die mij heeft gezonden om te dopen met water, die zei mij: Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het die met (de) Heilige Geest doopt. En ik heb gezien en getuigd dat Deze de Zoon van God is.
De centrale gedachte, verbonden aan de titel <<Lam van God>> is deze: <<Zonder bloedstorting is geen vergeving>>. (Hebr. 9:22) Door het bloedig offer, gebracht op het kruis, is de verzoening van onze zonden tot stand gebracht. De aardse loopbaan van Jezus Christus draagt weliswaar de trekken van zachtheid, ootmoed en reinheid, die aan een lam doen denken, maar als hij niet gestorven was op het kruis, zou zijn hele dienst absoluut nutteloos zijn geweest, wat betreft het herstel van onze betrekkingen met God. Jezus ging van plaats tot plaats, weldoende, maar zijn dood alleen heeft ons de toegang gebaand tot de tegenwoordigheid van God: <<Door het voorhangsel>>. De mens kan slechts tot God naderen door middel van een offer. Het Lam beantwoordt zowel aan Gods eisen als aan de behoeften van de zondaar. Slechts bij het kruis vindt het geweten van de zondaar rust, slechts daar werd God volkomen verheerlijkt. Het geloof verleent aan de ziel een vrede die de wereld noch geven, noch wegnemen kan. <<Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus>>. (Rom. 5:1) De offers volgens de wet van Mozes stellen symbolisch het offer van het leven van Christus voor. Het bloed stelde het leven voor, het vet de uitnemendheid van Zijn Persoon, daarom verbood de wet het eten van bloed en vet. <<Want de ziel van alle vlees dat is zijn bloed; wie dat eet, zal uitgeroeid worden>> (Lev. 17:14) Christus is het Leven; Zijn leven was vlekkeloos, maar aan het kruis (en slechts daar) heeft Hij de zonde op zich genomen en is in de dood afgedaald. De zonde was door toerekening aan Hem verbonden, toen Hij stierf aan het kruis: Hij heeft onze zonden in zijn lichaam op het hout gedragen. Toen hij zijn leven liet, werd de zonde te niet gedaan. Op de derde dag is Jezus als overwinnaar uit het graf getreden: <<opgewekt om onze rechtvaardiging>>. (Rom. 4:25)
De enige wijze om het, <<leven te zien>>, is te geloven in Gods Zoon want buiten Christus is alles dood en ellende. Pas wanneer we, met de ogen van het geloof het geofferde Lam aanschouwen, dat op het vloekhout de ondragelijke last van onze schuld wegdroeg, dan treden we op het pad van het leven en hebben deel aan de eeuwige en onuitsprekelijke blijdschap van de hemel. Deze vreugde neemt steeds toe, als we met Christus wandelen, en zal volmaakt zijn wanneer we het Lam zullen zien daarboven. Onze verlossing is gegrond op het bloed van het Lam, volgens het eeuwig plan van God. De verlossing was niet eenvoudig een antwoord op de zonde, maar voordat de wereld was, voor de schepping van hem die Satan werd, en voor het bestaan der zonde, bestonden de grote plannen van liefde in Gods gedachten. Het plan der verlossing is dus niet vastgesteld, om alleen genezing te brengen in het verschrikkelijk kwaad, dat de vijand had aangebracht door de verleiding van Adam en Eva, doch dit plan bestond van voor de schepping. Te gelegener tijd heeft God zijn plan betreffende het onbevlekte Lam, voorgekend van eeuwigheid, tot uitvoer gebracht. Toen <<door een mens>>, de zonde in de wereld gebracht was, werd dadelijk aan Adam en Eva de heerlijke gedachte aan de verlossing door het bloed van het Lam uitgedrukt, zowel in de dierenvellen die God hun gaf, als in de belofte van het Zaad der vrouw. Deze verlossing werd volbracht op het kruis van Golgotha, en de rijke en heerlijke resultaten van de verlossing zullen gezien worden, als de grote menigte van verlosten, in wit gekleed en met palmen in de hand, zich rondom de troon van God en van het Lam zullen vergaderen. Het eeuwig raadsbesluit van God in Christus is het fundament van vrede voor allen die geloven.
Het hele Oude Testament met zijn offers kondigt van te voren het ,,Lam van God, dat de zonde der wereld wegneemt>>, aan, en het meest treffend beeld is het paaslam, zoals de Israëlieten dit hebben geslacht de avond voor hun uittocht uit Egypte. Het bloed van het Lam beschermde geheel Israël tegen de verderfengel, en zo beschermt het bloed van Christus ons voor het komend oordeel. Want dit oordeel is gevallen op het heilig offerlam.
De volgende dag stond Johannes (daar) weer, en twee van zijn discipelen. En toen hij op Jezus zag, die daar wandelde, zei hij: Zie, het Lam van God. En de twee discipelen hoorden hem spreken en volgden Jezus. En Jezus keerde Zich om en zag dat zij hem volgden, en zei tot hen: Wat zoekt u? En zij zeiden tot Hem: Rabbi (wat vertaald wil zeggen: Meester), waar verblijft U? Hij zei tot hen: Komt en u zult het zien. Zij kwamen dan en zagen waar Hij verbleef, en zij verbleven die dag bij Hem. Het was ongeveer (het) tiende uur. Andrëas, de broer van Simon Petrus, was ëën van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijn eigen broer Simon en zei tot hem: Wij hebben de Messias gevonden _ wat vertaald is: Christus. Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zei: Jij bent Simon, de zoon van Jona, jij zult Kefas heten _ wat vertaald wordt: steen.

DE TWEE DAGEN IN JOHANNES 1
Deze twee dagen worden gevolgd door de bruiloft van Kana, ten derde dage, een duidelijk beeld van de vreugde in het koninkrijk van Christus. "Des anderen daags zag hij Jezus tot zich komen, en zei: zie het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt." (Joh. 1:20). Als we dit belangrijke hoofdstuk nauwlettend lezen, bemerken we dat het hier in totaal om twee dagen gaat, waarna de bruiloft te Kana op de derde dag volgt.
Deze twee dagen beschrijven symbolisch wat er op aarde zou gebeuren van het ogenblik dat Johannes de Doper de heer Jezus zag verschijnen tot de vestiging van Zijn koninkrijk. De verzen 29-31 stellen de dienst van de Heer op aarde voor, het tweede deel van dezelfde dag stelt het getuigenis voor als de Heer in de hemel is en de Gemeente op aarde gevormd wordt.

De eerste dag, eerste deel

De eerste dag. Deze volgt op de dag waarop Johannes de Doper het spoedige verschijnen van de Messias aankondigde (Joh. 1:19-28). "Des anderen daags" verschijnt de Heer Jezus inderdaad, en Johannes zegt: "Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt." De lengte van deze dagen is niet evenredig met hun profetische lengte, want die der Gemeente is bijna 2000 jaar en die van het Joodse overblijfsel (de tweede dag) is ongeveer 7 jaar, maar op deze twee dagen volgt de feestvreugde van de derde dag, een wedergeboorte na twee duizend jaar geestelijke en nationale dood voor Israël. We hebben dus in de verzen 29-43 het eerste deel van de eerste dag, en deze schetst de rondwandeling van de Heer Jezus op aarde met als hoogtepunt zijn verzoeningswerk op het kruis als het Lam Gods. De uitdrukking "die de zonde der wereld wegneemt" is niet begrensd tot de afwassing van de zonden der gelovigen, maar omvat ook de verzoening van alle dingen in de schepping met God. Deze verzoening beschreven in Col. 1:20 zal haar uitwerking hebben zowel in het duizendjarig rijk als voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarin gerechtigheid zal wonen. In deze eeuwige staat zal zonde niet meer werken, omdat alles wat in opstand tegen God is geweest, dan terzijde gesteld zal zijn door het oordeel en eeuwige straf zal ondergaan. In de Openbaring vinden we de Heer telkens weer als Het Lam. Door te zeggen: "Na mij komt een man, die vóór mij is, want Hij was eerder dan ik", legt Johannes de Doper de nadruk op de goddelijke en eeuwige heerlijkheid van de Zoon van God, op aarde gekomen, om door Zijn offer de zonde te niet te doen.
We hebben in de verzen 35-40 het tweede deel van de eerste dag. "Des anderen daags wederom stond Johannes daar en twee van zijn discipelen. En ziende op Jezus, die daar wandelde, zei hij: Zie het Lam Gods! En de twee discipelen hoorden hem dit zeggen en volgden Jezus . . . Zij zeiden . . . Meester, waar hebt gij Uw verblijf . . . Zij dan kwamen en zagen waar hij zijn verblijf had, en zij bleven die dag met hem.” Twee belangrijke aspekten van de Christelijke bedeling worden hier aangeduid: Het volgen van Jezus door persoonlijke gehechtheid aan Hem. Het wonen met Jezus: gelovigen vergaderd in Zijn tegenwoordigheid.
Onze geliefde Heiland, die ons liefhad tot de dood, wordt hier het voorwerp van onze genegenheid, hoewel Hijzelf afwezig is. "Jezus Christus, dien gij hoewel gij hem niet gezien hebt, liefhebt." (1 Petr. 1:8). Dit verwekt het verlangen met Hem te verblijven. Persoonlijk volgen wij Hem, en de Gemeente werd gevormd als de plaats waar de Heer Jezus tegenwoordig is temidden van de in Zijn Naam vergaderde gelovigen. Afgezonderd van een Gode vijandige wereld heeft de ware gemeente haar geschiedenis op aarde bijna volbracht. Deze geschiedenis vinden we in de brieven aan de zeven gemeenten in Azië (Openb. 2, 3).
De volgende dag wilde Hij naar Galilëa vertrekken en Hij vond Filippus; en Jezus zei tot hem: Volg Mij. Filippus nu was van Bethsaï;da, uit de stad van Andrëas en Petrus. Filippus vond Nathanaël en zei tot hem: Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten: Jezus, de Zoon van Jozef, van Nazareth. En Nathanaël zei tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zei tot hem: Kom en zie. Jezus zag Nathanaël naar Zich toe komen en zei van hem: Zie, waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is. Nathanaël zei tot Hem: Vanwaar kent U mij? Jezus antwoordde en zei tot hem: Voordat Filippus je riep, terwijl je onder de vijgeboom was, zag Ik je. Nathanaël antwoordde Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent (de) koning van Israël. Jezus antwoordde en zei tot hem: Omdat ik je gezegd heb: Ik zag je onder de vijgeboom, geloof je? Je zult grotere dingen zien dan deze. En Hij zei tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: Je zult van nu aan de hemel geopend zien en de engelen van God opstijgen en neerdalen op de Zoon des mensen.
DE TWEEDE DAG. Als de Gemeente van dit aardse toneel zal verdwenen zijn knoopt de Heer Jezus weer de betrekkingen aan met de Joden die eerst ongelovig naar hun beloofde land teruggekeerd zijn, maar van wie dan duizenden in hem als Zoon van God en Messias van Israël zullen geloven. De ontmoeting van de Heer met Filippus en Nathanaël geeft daar een symbolisch beeld van. Als antwoord op hun geloof geeft de Heer Jezus een treffende karakterschets van dit overblijfsel waarvan we in Openb. 14:4 lezen: Dezen zijn het, die het Lam volgen waar het ook heengaat, dezen zijn uit de mensen gekocht tot eerstelingen Gode en het Lam, en in hun mond is geen bedrog gevonden zij zijn onberispelijk. Hier in Joh. 1:48 vinden we: "Jezus zag Nathanaël tot zich komen en zei van hem: Zie waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is." Jezus had in de Geest Nathanaël onder de vijgeboom gezien, de boom die het beeld is van het herstel van Israël. Nadat Nathanaël zijn geloof in de Heer Jezus als Zoon van God en als koning van Israël had beleden, voorspelde de Heer hem, dat hij de glorie van het koninkrijk zou aanschouwen. "Gij zult groter dingen zien dan deze. En Hij zeide tot hem: "Voorwaar, voorwaar, ik zeg U: Gij zult van nu aan de hemel zien geopend en de engelen Gods op klimmende en nederdalende op de Zoon des Mensen” (Joh. 1:52). Vanuit het hemelse Jeruzalem wier poorten de namen zullen dragen van de 12 stammen van Israël, zal het beheer van de aarde door de Zoon des Mensen via engelen geschieden. Want alle macht in hemel en aarde zal dan openlijk en officieel door de Heer Jezus als Zoon des Mensen uitgeoefend worden.

“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL-3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
e-mail:paulchristiaanse@planet.nl