Het evangelie naar Johannes

Hoofdstuk 10: De goede herder
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet binnengaat door de deur in de stal van de schapen, maar van een andere kant naar binnen klimt, die is een dief en een rover; maar wie door de deur binnengaat, is een herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn eigen schapen bij name en leidt ze naar buiten.Wanneer hij al zijn eigen schapen heeft uitgedreven, gaat hij voor hen uit; en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zij zullen van hem vluchten, omdat zij de stem van de vreemden niet kennen. Deze beeldspraak sprak Jezus tot hen, maar zij wisten niet wat het was dat Hij tot hen sprak.
In Gods Woord spelen verschillende herders een belangrijke rol. Ver van het gewoel der wereld vervult de herder zijn nederige taak. Maar hij is temidden van een indrukwekkende natuur en in een stilte, waarin het oor zich scherpt, om Gods stem te horen. In Egypte, beeld der wereld, waren de herders verafschuwd. Maar Mozes wordt liever herder dan hoveling, om voorbereid te worden tot 's-Heren dienst. En hij is niet het enige voorbeeld, want Abel, Abraham, Isaac, David en Amos waren herders, die 's-Heren stem vernomen hebben en die in vele gevallen een type van Christus, die zichzelf de titel van Herder gaf, geworden zijn. David verenigde zowel het herderlijke als het koninklijke karakter van Christus. Als nederig schaapherdertje werd hij door de profeet Samuel gevonden, en verkoren, om tot koning van Israël gezalfd te worden. Volgens de natuur schenen Davids oudere en sterkere broeders heel wat verkieslijker, maar God ziet het hart.
Voordat hij op de troon komt, blijft David nog lange tijd bij zijn kudde en doet daar de geloofservaringen op, die hem later tot grote overwinningen leidden.
Daar bij zijn kudde heeft hij God als zijn herder leren kennen.Daar heeft hij leren zingen tot lof van Hem, die de gelovige tot vrede en veiligheid leidt. Is niet de drie-en-twintigste psalm het lievelingslied van velen geworden? Gods voortdurende zorg over zijn geliefden is het thema van dit loflied. Gods oog waakt en Gods hart zorgt zonder ophouden. <<Mij zal niets ontbreken>>. een getrouw God, vol kracht en goedheid, die ons Zijn steun verzekert temidden van de zo veranderlijke omstandigheden van het leven. God Zelf heeft zich verbonden, voor alles zorg te dragen, en dit plaatst de gelovige boven de omstandigheden en verleent de <<vrede Gods, die alle verstand te boven gaat>>.
<<Hij doet mij nederliggen in grazige weiden>>. Welk een kalmte en welk een overvloed voor wie op Hem vertrouwen! <<Hij verkwikt mijn ziel>>, zelfs wanneer de beproeving ons ternederdrukt, en we verslagen nederzitten, is er verfrissing, aanmoediging en kracht. Onze Herder is veel machtiger dan de dood, en zo hebben we zelfs bemoediging in de sombere doodsvallei. Sterke en geduchte vijanden mogen steeds ronddolen, Hij doet ons neerzitten aan een rijkvoorziene en veilige tafel. Gevaren dienen slechts, om Jehova's beschermende trouw te openbaren. Voor ons is Christus zulk een Herder, en zo kunnen we de toekomst met vertrouwen tegemoettreden.
Niet alleen was God Israëls Herder, maar Hij noemde de dienaars, welke Hij riep, om zijn volk te leiden, ook herders. Alle geestelijke leiders in Israël hebben op treurige wijze gefaald. Ezechiël spreekt niet alleen van hun waardeloosheid, maar ook over Hem, die komen zou, om Israëls volmaakte Herder te zijn (Ezech. 34:3-6).
Tot vervulling van deze profetie kwam Jezus als Israëls Herder, om zijn verstrooide schapen te verzamelen. Hij zendt discipelen uit, om het volk tot zegen te zijn. Maar het resultaat van zijn arbeid in Israël is negatief geweest, het volk heeft zijn Herder en Koning, de Zoon van David, verworpen, en de bijeenvergadering van Israël is uitgesteld tot het duizendjarig rijk, nadat de harten zich tot Hem bekeerd zullen hebben. Maar terwijl zo Israël voor een tijdlang als kudde van het toneel verdwijnt, begint Christus een nieuwe kudde te verzamelen uit de volken.
Elk verloren zondaar is een verdwaald schaap, en Jezus is onvermoeid bezig, de verlorenen te zoeken en te behouden. We gingen steeds verder van God weg, totdat Christus ons is komen zoeken. Daartoe kwam de goede Herder hier beneden. Welk een vreugde voor Zijn hart, telkens als Hij een verloren schaap terugvindt!
Een schaap heeft weinig oriënteringsvermogen, en kan alleen de weg naar de stal niet terugvinden. Een paard vindt zijn stal, een hond zijn hok en een duif zijn til terug, maar een schaap moet door anderen gezocht worden. En zo moet God ook voor elk verloren zondaar doen. Maar welk een rust en veiligheid, als het schaap eenmaal ligt op de sterke schouder van de Herder! Zelfs als er een wolf kwam, zou deze eerst de Herder moeten doden, voordat hij het schaap verscheuren kan. En de Herder is onsterfelijk. Welk een rust temidden van een vijandige en zondige wereld, als we door Jezus naar het Vaderhuis gedragen worden. Want er staat niet, dat het schaap in de schaapskooi teruggebracht werd, maar naar het eigen huis van de Herder. Daar kan de Herder zijn grote blijdschap waardig vieren. Zo gaan wij bij onze bekering niet tot het aardse paradijs terug, niet naar een hof van Eden, waar Adam uit verjaagd werd, maar Gods liefde heeft ons de Hemel, het Vaderhuis geopend, opdat we daar eeuwig met gejuich vervuld zijn, en nu juichen de engelen telkens, als een zondaar tot bekering komt.
Jezus dan zei opnieuw: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers; maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verderven; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben, en het overvloedig hebben. Ik ben de goede herder; de goede herder legt zijn leven af voor de schapen; wie huurling is en geen herder, wiens eigendom de schapen niet zijn, ziet de wolf komen en laat de schapen achter en vlucht; en de wolf rooft ze en verstrooit de schapen. En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert. Ik ben de goede herder; en Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; en Ik leg mijn leven af voor de schapen. En Ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik toebrengen, en zij zullen naar mijn stem horen; en zij zullen één kudde, één herder worden. Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem. Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen. Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen.
Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om deze woorden. En velen van hen zeiden: Hij heeft een demon en spreekt wartaal; waarom luitstert u naar Hem? Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene; kan een demon soms ogen van blinden openen?
Toen Hij zijn dood voorzien had, wist Hij, dat Hij uit de doden zou opstaan. Hij nam zijn leven wederom, die eerste dag der week, want: <<De God des vredes, die uit de doden wederbracht de grote Herder der schapen>>, had zijn verzoeningswerk aanvaard en kon nu aan de schapen het leven en overvloed schenken (Joh. 10:10).
Hij had aan al Gods gedachten aangaande de Herder voldaan: geboren in Bethlehem, uit de maagd Maria als Zoon van David. En nu laat hij de schapen niet in de Joodse schaapskooi, maar leidt ze uit, want in dit volk is voorlopig geen heil meer. Eenmaal buiten, zorgt Hij voor ze, leidt, voedt en beschermt ze. In de schaapskooi, onder de wet van Mozes, was er geen ware veiligheid en zeker geen voedsel. Maar buiten, onder de genade, is er leven en overvloed. Het christendom biedt grazige weiden en frisse waterbeken: stromen van levend water. De schaapskooi, de wet, was nuttig, zolang de Herder er niet was. Maar zijn komst bracht leven, vrijheid en overvloed. Door zijn dood aan het kruis heeft hij aan alles, wat nodig was, voldaan. Hij liet liever zijn leven, dan de zijnen ten prooi aan de wolf te laten. Hij kent zijn schapen en zijn schapen kennen hem. Er is een band van gemeenschap en vertrouwen gelegd, zij kennen de Vader en de Zoon en hebben het eeuwige leven. En nu zijn de schapen het voorwerp van de zorg zowel van de Vader als van de Zoon. En wie zou ze ooit uit de hand van de Vader kunnen rukken? Welk een oneindig goed en trouwe Herder bezitten we in Christus!
Maar u gelooft niet, omdat u niet tot mijn schapen behoort, zoals Ik u gezegd heb. Mijn schapen horen mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenzins verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit mijn hand. Mijn Vader die ze Mij heeft gegeven, is groter dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand van mijn Vader. Ik en de Vader zijn één.
Want er staat in de Schrift: 'Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren, kostbare hoeksteen; en wie in Hem gelooft, zal geenszins beschaamd worden'. Voor u dan die gelooft, is dit kostbare; maar voor de ongelovigen: "De steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen geworden", en "een steen des aanstoots en een rots der ergernis". Daar zij ongehoorzaam zijn, stoten zij zich aan het woord, waartoe zij ook bestemd zijn.

WEDERGEBOORTE, UITVERKIEZING EN VOLHARDING

“Niemand kan ze rukken uit de hand van mijn Vader”.
In Efeze 1:4-5 vinden wij de plaats die wij in de uitverkiezing gekregen hebben. “In hem heeft Hij ons immers uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn vóór Hem in de liefde. Hij heeft ons tevoren door Jezus Christus tot het zoonschap voor Zichzelf bestemd, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde."
In vers 4 vinden we onze plaats voor God als God. In vers 5 onze plaats voor God als Vader. En opdat we deze plaats in volmaaktheid zouden bezittten, zijn we uitverkoren in Christus. Hij bezit deze plaats krachtens Zijn persoonlijke heerlijkheid en Zijn persoonlijke rechten. Wij ontvangen ze in Hem. Hier hebben we de Goddelijke natuur voor ons. God is heilig in Zijn wezen, onberispelijk in Zijn handelen en Zijn natuur is liefde (1 Joh. 1:5 en 4:8,16). Wilde Hij ons in Zijn nabijheid hebben, dan moesten wij beantwoorden aan Zijn natuur. Hoe zouden bij Hem, Die te heilig is dat Hij de zonde kan zien, en Die eenmaal alles wat met de zonde in verbinding staat in de poel van vuur zal werpen, door de zonde misvormde mensen kunnen zijn? Daarom heeft Hij ons uitverkoren, opdat wij beantwoorden zouden aan Zijn eigen natuur. Maar dat is niet het enige. Wij moesten in kunnen gaan in de gevoelens van Zijn hart, in de gedachten van een God Die liefde is. Daarom is het "voor Hem in de liefde".
Als we straks bij Hem zullen zijn, zullen we zo "heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde zijn". Dan zal alles wat nog herinnert aan de zonde bij ons weggedaan zijn; alle zwakheden, gebreken, zonden. Dan zullen we het vlees niet meer bij ons hebben. Maar God ziet ons nu ook al zo. Hij ziet ons alleen in ons nieuwe leven dat de Heer Jezus ons gegeven heeft. "Geschapen in Christus Jezus tot goede werken, Die God te voren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen' (Efze2:10). "Want door één offerande heeft Hij voor altijd volmaakt degenen die geheiligd worden" (Hebr. 10:14). "Dat gelijk Hij is, ook wij zijn in deze wereld" (1 Joh. 4:17) Welk een genade voor ons arme zondige schepselen als wij.
Allereerst moeten we er op letten, dat Gods woord nooit tegen ongelovigen over de uitverkiezing spreekt. Aan onbekeerden wordt in de Schrift hun verloren toestand en het oordeel van God voorgesteld, en de roep van God om zich te bekeren, terwijl dan de Heer Jezus en Zijn werk voorgesteld wordt, opdat ze daarin geloven.
Als ze dan bekeerd zijn en geloven in de Heer Jezus, wordt hun gezegd dat ze uitverkoren zijn. Hoe kunnen ze dit nu weten? 1 Thessalonicensen 1:2-6 geeft het antwoord. De apostel schrijft daar: "Wetende door God geliefde broeders uw verkiezing!" En hij geeft dan de reden op waardoor hij dit weet: "Want ons evangelie was bij u niet in woorden alleen, maar ook in kracht, en in de Heilige Geest, en in vele verzekerdheid, gelijk gij weet, hoe wij onder u geweest zijn om uwentwil. En gij zijt navolgers geworden van ons en van de Heer, het woord aangenomen hebbende in vele verdrukking met blijdschap des Heiligen Geestes".
Ze hadden het Woord aangenomen en dat was het bewijs. Als iemand het evangelie aanneemt en daardoor vrede met God heeft, is dat het bewijs dat hij uitverkoren is.
Hoewel op meerdere plaatsen in Gods Woord over de uitverkiezing gesproken wordt, zie bijv. 1 Petr. 1:2; 2 Tim. 1:9; Titus 1:2 enz., wordt de leer hoofdzakelijk in Rom. 8:28-30 en Efeze 1:3-14 gevonden.
In Rom. 8:20 en 30 staat: "Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordend, om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat hij de eerstgeborene zij onder vele broederen. En die Hij te voren verordend heeft, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt". Allereerst staat hier dus dat God van te voren personen gekend heeft. Er staat niet dat Hij hun toestand gekend heeft, hoe ze leefden, of ze zich bekeren zouden, enz. Nee, Hij kende de personen. En Efeze 1:4 zegt ons dat dit "te voren", vóór de grondlegging van de wereld, dus in de eeuwigheid geweest is. Deze personen, niet één minder, heeft Hij te voren verordend (bestemd) om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn.
Daar hebben we de uitverkiezing! Vóór dat we geboren waren, vóór dat Adam geschapen was, ja zelfs vóór de schepping van hemel en aarde waarvan Gen. 1:1 spreekt, heeft God aan ons gedacht en in Zijn raadsbesluit vastgesteld dat we aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zouden zijn. Van Christus zegt Gods Woord, dat Hij het beeld van de onzienlijke God is (Kol. 1:15). Hier wordt van ons gezegd dat we Zijn beeld gelijkvormig zullen zijn. Hij moet de eerstgeborene zijn onder vele broederen. Hoewel Hij dus de eerste plaats inneemt, zullen we Hem toch gelijk zijn.
Temidden van de ontelbare dwalingen die niet alleen de kerken der christenheid, maar ook de vergaderingen van gelovigen zijn binnengedrongen, is het een wonder van Gods genade dat enkelen van Gods kinderen in de gehele waarheid bewaard worden. We hebben in Filadelfia een overblijfsel van bewaarden, en ook Judas spreekt in zijn brief over hen die bewaard zijn door dekracht van God. (1 Petr. 1:5; Luk. 2:10 en 51; Joh. 15:10,20;17:6,12,; 2 Tim. 4:7; Openb. 3:8 en 10).
"Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die Gij mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren de uwen en Gij hebt ze mij gegeven; en zij hebben uw woord bewaard."
"Dezen zijn in de wereld, en ik kom tot U, Heilige Vader, bewaar hen in uw naam die Gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals wij. Toen ik bij hen was bewaarde ik hen in uw naam. Die Gij mij gegeven hebt, heb ik bewaard en niemand van hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld zou worden."
"Ik heb hun uw woord gegeven; en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, zoals ik van de wereld niet ben. Ik vraag niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. Zij zijn niet van de wereld, zoals ik van de wereld niet ben. Heilig hen door de waarheid: uw woord is de waarheid."
"Tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, in de hemelen bewaard voor u, die in de kracht van God door het geloof bewaard wordt tot de behoudenis." De Heer heeft hen bewaard omdat ze zijn Woord en beloften in hun harten bewaarden en ernaar wandelden.
"Geliefden, terwijl ik alle ijver had om u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, ben ik genoodzaakt u te schrijven en te vermanen om te strijden voor het geloof, dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. Want bepaalde mensen zijn binnengeslopen, die reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid en onze enige Meester en Heer, Jezus Christus, verloochenen."
Judas begint met te spreken over de trouw van God en de aard van Zijn zorg voor de heiligen. Dit komt overeen met het gebed van de Heer Jezus in Johannes 17. Zij waren geroepenen, geliefd door God de Vader, en in Jezus Christus bewaard.
Op die manier bewaarden de gelovigen zichzelf in het bewustzijn, de gemeenschap, en het genot van Gods liefde. Ze bleven in Zijn liefde terwijl ze hier beneden als vreemdelingen vertoefden, maar, als hun einddoel, verwachtten zij de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus ten eeuwige leven.
Belijdenis betekent dat men zegt in bepaalde Christelijke leerstukken te geloven. Een samenvatting daarvan heet ook "credo", een latijns woord dat betekent "ik geloof". Men wordt lidmaat van een kerk, allereerst door gedoopt te worden tot de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en behoort dan tot de Christelijke Godsdienst, in tegenstelling tot heidendom en Jodendom, Islam, Boedhisme enz. Later wordt men als lidmaat bevestigd door ja te zeggen op de belijdenisformule. Wanneer men de inhoud van het geloofsbelijdenis aanvaardt, dan is men orthodox of rechtzinnig, verzet men er zich geheel of deels tegen, dan is men vrijzinnig. De Farizeeërs waren orthodoxe Joden, de Sadduceeërs waren vrijzinnig. De Heer Jezus en de apostelen hebben steeds ernstig gewaarschuwd tegen het verwarren van een orthodox belijdenis met een levend geloof. Zulk een belijdenis kan zeer ver gaan. De volgende dingen worden opgenoemd: 1. Profeteren in Jezus’ naam. 2. Duivelen uitwerpen in Jezus’ naam. 3. Wonderen doen in Jezus’ naam (Matth. 7). 4. Het woord horen en het direkt met vreugde aanvaarden (Matth. 13:20), maar geen lijden doorstaan, gebrek aan zondebesef. 5. Het woord aanvaarden maar niet bestand zijn tegen verleidingen der wereld (Matth. 13:21). 6. Lichtdragers die de Heer als Bruidegom verwachten en tegemoet gaan (Maath. 25). 7. Verlicht geweest zijn. 8. De hemelse gave genoten hebben. 9. Het goede woord van God gesmaakt hebben. 10. En de krachten van de toekomende eeuw. 11. Deel gekregen hebben aan de Heilige Geest (Hebr. 6). 12. Talen van mensen en engelen spreken. 13. Profetische gaven uitoefenen. 14. Kennis hebben van alle geheimenissen. 15. Geloof hebben om bergen te verzetten. 16. Al zijn bezit uitdelen. 17. Lichaam als martelaar laten verbranden (1 Cor. 13. zonder liefde). Van het feit, dat mensen, die schijnbaar midden in het werk van God een belangrijke rol speelden en geen gelovigen waren, hebben we de volgende voorbeelden:
1. JOAB, de zoon van Davids zuster Seruja, die samen met David de oorlogen des Heren streed, en daarin veel overwinningen behaalde, maar die absoluut niet het karakter droeg van een waar gelovige. Hij was wreed, onrechtvaardig, verraderlijk, bijvoorbeeld toen hij Absalom liet terugkeren. David vertrouwde aan Salomo toe, om hem wegens zijn boze daden te doden. Joab was een gewiekst man die wist dat hij altijd de zaak van David moest dienen om zijn eigen carriëre veilig te stellen. Daarom beschermde hij David bijvoorbeeld bij de opstand van Absalom. Hoe vaak hebben niet zakelijke en sociale belangen een rol gespeeld bij kerkgaan? Maar Joabs hart was niet gehecht aan David omdat hij de gezalfde des Heren was. Wanneer een moord noodzakelijk was om de belangen van Joab te dienen, dan deinsde hij daar niet voor terug. Wanneer David hem vraagt om hulp in de zaak van Uria, dan vinden wij geen enkel verwijt in de mond van Joab; hij weet, dat David nu nog meer in zijn macht gekomen is. Joab laat vervolgens Absalom terugkeren, maar wanneer Joab merkt dat Absalom wel eens een bedreiging voor zijn carriëre zou kunnen zijn, aarzelt hij geen ogenblik en hij zal de eerste zijn om Absalom te doden. Joabs karakter wordt pas volledig openbaar na de dood van David. Hij maakt de fatale fout om tegen Salomo de kant van Adonija te kiezen. Als een schrander politicus had hij zich weten in te houden al de dagen van het leven van David, maar nu komt zijn openlijke tegenstand tegen de wegen van God aan het licht en blijkt de naaste medewerker van David, de man die zovele overwinningen voor God en voor het volk bewerkt had, een tegenstander en een ongelovige te zijn, beeld van zovele levenloze belijders die men vindt in de belijdende christenheid.
2. GEHAZI, die op de meest intieme wijze met de profeet Elisa verbonden was, werd door begeerlijkheid overmeersterd en werd gestraft met de melaatsheid waarvan Naaman genezen was (2 Kon. 5). Zijn hart was duidelijk verhard door de hebzucht, evenals dat van Judas. Gehazi had niets geleerd in de school van zijn meester die op de weg van de zelfverloochening genoot van de gemeenschap met God, en een dubbel deel van de Geest van Elia had ontvangen. Aardse belangen hadden in Gehazi de belangen van God geheel verdrongen.
De overvloedige geschenken waarmee Naaman gekomen was, werden door Satan gebruikt om Gehazi van God afvallig te maken. De begeerte baarde de zonde van leugen en bedrog en na de zonde kwam Gods oordeel over de dienstknecht.
Het ergste gevolg van Gehazi's wangedrag was, dat een jonge gelovige als Naaman een vervalst beeld kreeg van het karakter van Elisa, en dus van de God van Israël. Hij bedierf in Naamans ziel het beeld van de genade van God, die geheel om niet genezing, geloof en heil geschonken had. Wat men met geld koopt kan niet uit genade en om niet ontvangen worden. Gehazi werd een aanstoot voor een jong gelovige en Jezus zegt, dat voor wie één dezer kleinen ergert, het beter was, dat hij met een molensteen om de hals in de zee geworpen werd. Is dit een tijd, om huizen en akkers te nemen, zegt Elisa, en voegt eraan toe: "De melaatsheid van Naaman zal voor altijd zijn op u en uw nakomelingschap". Hebzucht is afgoderij en daarom is er voor dezulken alleen plaats in het eeuwige vuur.
3. JUDAS, die behoorde tot de twaalf discipelen, die allen duivelen hebben uitgeworpen en grote krachten getoond, en die geen gelovige, maar een zoon des verderfs was. Op het ogenblik dat de meeste discipelen en volgelingen zijn leer niet konden verdragen, (Joh. 6:60,66) omdat ze zijn leer te hard vonden, waren Petrus en de andere discipelen bij Jezus gebleven, en Judas ook, en de Heer zegt: "Eén van u is een duivel" (valse aanklager). Het is opvallend hoe ver levenloos belijdenis kan gaan. Het hart van Judas was ook, evenals dat van Gehazi, verhard door geldzucht. Hoewel zijn hart getroffen had moeten worden door de veelheid van liefdeblijken van de Heer, was het geld voor hem op zulke wijze een afgod geworden, dat hij dat boven alles stelde en de Heer verried. Judas'geweten was nooit in tegenwoordigheid van God geweest.
De wedergeboorte is een werk van God, die nieuw leven en een nieuwe natuur schept in boetvaardige zondaars die dood waren in zonden en misdaden, maar die met zondebesef en geloof tot de gekruisigde Zoon van God komen. Dit nieuwe leven is het leven van Christus, van wie staat geschreven dat Hij gerechtigheid liefhad en ongerechtigheid haatte. We lezen in Joh. 1:11: "Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben hem niet aangenomen. Maar zovelen hem aangenomen hebben, hun gaf hij het recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van de man, maar uit God geboren zijn." Het middel dat God gebruikt is de prediking van het woord van God door de kracht van de Heilige Geest. We lezen in Joh. 3:5: "Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet ingaan". Als Nicodemus vraagt, hoe iemand wedergeboren kan worden, dan antwoordt de Heer: "En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft." (Joh. 3:15).
De wedergeborene ontvangt nieuw leven. Dit leven heeft het karakter van de Heer Jezus, dat vooral gekenmerkt is door liefde en heiligheid. De Heer Jezus heeft ongerechtigheid gehaat en Paulus zegt in Rom. 12:9: "Hebt een afkeer van het kwade, weest gehecht aan het goede". Hetgeen waarvan wij afschuw moeten hebben is allereerst het kwaad in onszelf. Door Gods Geest beseffen we dat we dood zijn in zonde en misdaden.
Niet alleen moeten we afschuw hebben van het kwaad dat in onszelf is, maar ook van het KWAAD DAT IN DE WERELD IS. Satan die de leugenaar en de moordenaar van den beginne is, is vorst van deze wereld, en hij is de aanstichter van alle kwaad. De wereld is een systeem, waarin vijandschap en opstand tegen God heerst, en spoedig zal dit zijn hoogtepunt vinden in de regering van de anti-christ, die de wetteloze wordt genoemd. Niet alleen heerst dit kwaad in de heidense wereld, maar ook in de christenheid (1 Tim. 4:1,2; 2 Tim. 3). Hoewel de kerken doen alsof ze alleen goede doeleinden nastreven, zegt de schrift dat achter de schijn van godzaligheid al het kwaad van het heidendom bedreven wordt. Als iemand wedergeboren is, ontdekt hij achter een schone schijn het kwaad. Zo komen we tot afschuw van kwaad in onze associaties of verbindingen. Sommigen behoren tot groepen die een heel hoogstaande leer hebben, maar merkt men de werkelijkheid, dan zegt ons geweten met afschuw: Ik ben in gemeenschap met kwaad, heb er deel aan, ben medeverantwoordelijk, en dit leidt tot gehoorzaamheid aan 2 Tim. 2:19: "Ieder die de naam van de Heer noemt, onttrekke zich aan ongerechtigheid".

DE VOLHARDING DER HEILIGEN (“Als wij tenminste..”)

Het grote bewijs dat men, ondanks grote begaafdheid, toewijding en christelijke activiteit, toch een levenloos belijder is, wordt geleverd doordat zulke mensen niet in staat zijn de christelijke wandel tot het einde vol te houden. In Mattheus 13 komen ze ten val door de beproevingen en de wereldse verleidingen, in Hebr. 6 gaan ze terug tot de Joodse uiterlijke godsdienst, in 1 Cor. 13 hebben ze Gods liefde niet als een blijvend bezit uitgestort door de Heilige Geest in hun harten. Daarom zijn er verschillende schriftplaatsen waarin er als het ware de voorwaarde bij staat, dat men in de christelijke wandel, in de waarheid en in gemeenschap met God bewaard wordt, tot het einde toe. Dit noemt men de volharding der heiligen. Zo lezen we in 1 Kor. 15:2: ". . . Het evangelie, waardoor gij ook behouden wordt, (als gij vasthoudt aan het woord dat ik u verkondigd heb), tenzij gij tevergeefs geloofd hebt." En in Phil. 3:14: ". . . waartoe wij gekomen zijn, laten wij onze wandel in het zelfde spoor voortzetten. . ." Kol. 1:21: ". . . Als gij tenminste blijft in het geloof, gegrond en vast en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt." Hebr. 2:6: "Christus. . . wiens huis wij zijn, als wij tenminste de vrijmoedigheid en het roemen in de hoop tot het einde toe onwrikbaar vasthouden. . . Want wij zijn medegenoten van Christus geworden, als wij tenminste het aanvankelijk vertrouwen tot het einde toe onwrikbaar vasthouden." Wanneer we ons afvragen wat de wandel is, waarin de heiligen moeten volharden, dan lezen we in Efeze 2:10: "Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen". De werken waarin vrijgekochten wandelen zijn nooit die van eigen wil want God heeft ze te voren bepaald. Er is een onmiddellijk verband tussen de twee werkingen van de Heilige Geest, omdat in Rom. 8 de bevrijding uit de macht der inwonende zonde bereikt wordt door de inwoning van de Heilige Geest, en de verzegeling, tezamen met de zalving, de doop en het onderpand een gevolg is van de inwoning van de Heilige Geest.
We hebben in Romeinen 7 een wedergeboren mens, dat kunnen we herkennen aan het feit dat hij een vermaak heeft in de wet van God en het kwade verafschuwt. Maar hij is nog niet gekomen tot de totale veroordeling van zichzelf en daarvoor zijn al deze pijnlijke ervaringen nodig. Hij moet nog leren uit de praktijk dat "in hem, dat wil zeggen in zijn vlees, geen goed woont" en dat de wet van Mozes hem geen kracht geeft om het goede te doen. Pas wanneer hij volkomen aan het eind van zichzelf gekomen is, dan krijgt het het verlossende antwoord van de Heer zelf, en wordt hij bevrijd door de inwoning van de Heilige Geest. En dan lezen we in 2 Kor. 2:21: "Hij nu, die ons met u bevestigt in Christus en die ons gezalfd heeft, is God, die ons ook verzegeld en de Geest als onderpand in onze harten gegeven heeft.” Verzegeling houdt iets definitiefs in. Men kan een gelovige die blijvend de Heilige Geest in zich heeft wonen, herkennen aan een standvastige wandel in gemeenschap met God. "Want de wet van de Geest des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood" (Rom. 8:2).

“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL-3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
e-mail:paulchristiaanse@planet.nl