Het evangelie naar Johannes

Hoofdstuk 6: Het brood van het leven

Daarna vertrok Jezus naar de overkant van de zee van Galiléa (of) van Tiberias. En een grote menigte volgde Hem, omdat zij de tekenen zagen die Hij deed aan de zieken. En Jezus ging de berg op en ging daar zitten met zijn discipelen. En het pascha, het feest van de Joden, was nabij. Toen nu Jezus de ogen opsloeg en zag dat een grote menigte naar Hem toe kwam, zei Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, opdat deze eten? Dit nu zei Hij om hem op de proef te stellen; want Hij wist Zelf wat Hij zou doen. Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd denaren broden is voor hen niet genoeg dat ieder een klein beetje krijgt. Eén van zijn discipelen, Andréas, de broer van Simon Petrus, zei tot Hem: Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee vissen heeft, maar wat is dat op zovelen? Jezus zei: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. Dus gingen ze zitten, de mannen ongeveer vijfduizend in getal. Jezus dan nam de broden, en toen Hij gedankt had, verdeelde Hij ze onder hen die daar zaten; op gelijke wijze ook van de vissen, zoveel zij wilden.
De Heer zegt van zichzelf in dit evangelie:
Ik ben het Brood des levens, Joh. 6:35
Ik ben het Licht der wereld, Joh. 8:12 - 9:5
Ik ben de Deur, Joh. 10: 7-9
Ik ben de Goede Herder, Joh. 10: 11
Ik ben de Opstanding en het Leven, Joh. 11:25
Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven, Joh. 14: 6
Ik ben de Ware Wijnstok, Joh. 15: 1.

HET BROOD DES LEVENS

Geen voedsel is zo nodig en zo algemeen als brood; geen zielevoedsel is zo onontbeerlijk als Christus. De mensheid heeft zielehonger, en Christus komt haar tegemoet, teneinde al haar behoeften te stillen. Maar om van voedsel profijt te trekken, moet men het eten en verteren. Met de grootste wetenschappelijke kennis aangaande de samenstelling van brood zal iemand van honger sterven, als hij geen brood eet. Een verstandelijke kennis der christelijke dogma's verleent het leven niet, maar het geloof ontvangt Christus persoonlijk en blijft zich met Hem voeden. Wie eten wil, moet eerst erkennen, honger te hebben. Zo is het ook in het geestelijke: <<Welgelukzalig, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden>>. (Math. 5:6) De verloren zoon had grote honger, en toen hij tot zichzelf kwam, zei hij: <<Hoe veel huurlingen van mijn vader hebben overvloed van brood, en ik verga hier van honger!>> (Luc. 15:17) Dat deed hem opstaan en terugkeren naar het vaderhuis, waar voedsel en overvloed hem wachtten. Brood bevat zoveel bestanddelen, dat een hongerig mens zich met een broodmaaltijd volkomen verzadigen kan. Christus voldoet aan alle behoeften der ziel. Wie zich met Hem voedt, zal nooit meer hongeren.
In het zesde hoofdstuk van Johannes zien we Jezus een grote menigte verzadigen, door enkele broden te vermenigvuldigen. Dit wonder neemt de Heer als uitgangspunt, om op geestelijke honger te wijzen. De begeerlijkheid van het natuurlijke hart is onverzadigbaar. Satan en de wereld doen alles, om de natuurlijke verlangens te prikkelen, maar laten in de menselijke ziel een pijnlijke leegte achter. Als nu Jezus in een leven komt, daalt er rust en voldoening in het hart, en in de mate, waarin men zich met Hem blijft voeden, verdwijnen de vleselijke begeerlijkheden. Christus wil, in zijn onderwijs, de Joden uit hun begeerte naar aardse zegeningen brengen tot geestelijke verlangens, maar het merendeel der Joden wil van dit onderwijs niets weten. Ze herinneren aan Mozes, die veertig jaren lang het manna uit de hemel deed nederdalen, en stellen zich geen betere zegening voor. Het aandringen van Jezus op de noodzaak van het ware, geestelijke brood, dat uit de hemel daalt, heeft tot resultaat, dat velen Hem de rug toekeren.
Werkt niet om het voedsel dat vergaat, maar om het voedsel dat blijft tot in (het) eeuwige leven, dat de Zoon des mensen u zal geven, want Hem heeft de Vader, God, verzegeld. Zij zeiden dan tot Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken van God werken? Jezus antwoordde en zei tot hen: Dit is het werk van God, dat u gelooft in Hem die Hij heeft gezonden. Zij zeiden dan tot Hem: Welk teken doet U dan, opdat wij zien en U geloven? Welk werk doet U?
En de Heer gaat hier een stap verder, en wijst op de noodzaak van Zijn verzoenend sterven. Het is niet voldoende, om met bewondering Christus' aardse leven te beschouwen. Men moet Hem eten, en men kan geen levend wezen eten dan na zijn dood. Christus heeft Gods oordeel over de zonde ondergaan. Hij gaf zijn leven. De vaderen, die het manna in de woestijn gegeten hadden, waren gestorven. Het levende brood was beter dan manna, omdat het eeuwig leven verschafte. Maar voor de Joden, die hier niet tot de geestelijke betekenis van deze gelijkenis doordrongen, was het denkbeeld van het eten van het vlees van een mens zo afstotend, dat ze dit onderwijs verwierpen en weggingen. De Heer echter gaat voort: <<Voorwaar, ik zeg u: tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en mijn bloed drinkt hebt gij geen leven in uzelf>> (Joh. 6:53) Hij spreekt van het bloed, afgescheiden van het vlees, en duidt zo op de noodzaak van Zijn sterven. God had de mens verboden, bloed te eten, omdat het leven in het bloed is, maar het geloof moet zowel het vlees van de Zoon des mensen eten als Zijn bloed drinken, om zich het leven van Christus toe te eigenen.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en Ik zal hem opwekken op de laatste dag. Want mijn vlees is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals de levende Vader Mij heeft gezonden en Ik leef door de Vader, zo zal ook degene die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; niet zoals de vaderen het manna hebben gegeten en gestorven zijn; wie dit brood eet, zal leven tot in eeuwigheid. Deze dingen zei Hij in (de) synagoge, toen Hij leerde in Kapernaüm.
Om het tweede resultaat van het <<eten>> van Christus uit te drukken, is een andere tijd voor het werkwoord gebruikt. Het is een tijd, die uitdrukt, dat de handeling steeds voortgaat. En het gevolg van deze wijze van <<eten>> is, dat men in gemeenschap met de Heer blijft. <<Blijven in Hem>> betekent steeds het onderhouden van de band der gemeenschap met Hem. Christus' dood wordt hier dus anders voorgesteld als in het 54e vers: hier zien we onszelf in zijn dood met Hem vereenzelvigd. Volgens het 54e vers kan de gelovige zeggen: <<Christus stierf voor mijn zonden>>, en volgens het 56e vers zegt hij: <<Ik ben met Hen aan de zonde gestorven>>.. Als ik dus Christus op deze <<eet>>, heb ik daarin de bevrijding van de zonde, de wereld en het vlees, en het geheim van een blijvende gemeenschap met Hem. De handeling van het eten van het vlees der offerdieren door de Joden was de uitdrukking van hun gemeenschap met het altaar, en op het Pascha at iedere Israëliet het paaslam, welks bloed Israël tegen het oordeel beschermd had. Wanneer we ons met Christus voeden, hebben we deel aan Hem, d.w.z. gemeenschap met de Vader en met de Zoon.
Velen dan van zijn discipelen die dit hadden gehoord, zeiden: Dit woord is hard, wie kan het aanhoren? Jezus nu wist bij Zichzelf dat zijn discipelen daarover mopperden, en Hij zei tot hen: Valt u hierover? (Wat) dan, als u de Zoon des mensen ziet opvaren waar Hij tevoren was? De Geest is het die levend maakt; het vlees heeft geen enkel nut. De woorden die Ik tot u heb gesproken, zijn geest en zijn leven. Maar er zijn sommigen onder u die niet geloven. Want Jezus wist van het begin af wie het waren die niet geloofden, en wie het was die Hem zou overleveren. En Hij zei: Daarom heb Ik u gezegd dat niemand tot Mij kan komen, tenzij het hem van de Vader gegeven is. Van toen af trokken velen van zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met Hem. Jezus dan zei tot de twaalf: Wilt u soms ook weggaan? Simon Petrus antwoordde hem: Heer, naar wie zullen wij toe gaan? U hebt woorden van eeuwig leven. En wij hebben geloofd en erkend dat U de Heilige van God bent. Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u, de twaalf, uitverkoren? En één van u is een duivel. Hij nu sprak van Judas Iskariot, (de zoon) van Simon; want die zou Hem overleveren, één van de twaalf.
Niet alleen is Christus in heerlijkheid opgenomen, maar de gelovige is in Christus in hemelse gewesten gezeten. De geestelijke Christen voedt zich niet alleen met de Christus der evangeliën, maar met de verheerlijkte Christus, de hemelse mens.

“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL-3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
e-mail:paulchristiaanse@planet.nl