Het evangelie naar Johannes
Hoofdstuk 8: De overspelige vrouw
En ’s-morgens
vroeg kwam Hij opnieuw in de tempel, en al het volk kwam tot Hem; en hij ging
zitten en leerde hen. En de schriftgeleerden en de farizeeën brachten bij hem
een vrouw, op overspel betrapt. En zij plaatsten haar in het midden en zeiden
tot Hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel. Nu heeft
Mozes ons in de wet geboden zulke vrouwen te stenigen; u dan, wat zegt U? En
dit zeiden zij om Hem te verzoeken, opdat zij Hem konden aanklagen. Maar Jezus
bukte neer en schreef met zijn vinger op de grond. En toen zij Hem bleven
vragen, richtte Hij Zich op en zei tot hen: Wie van u zonder zonde is, laat die
het eerst een steen op haar werpen. En opnieuw bukte Hij neer en schreef op de
grond. Maar toen zij dit hoorden, gingen zij weg, één voor één, te beginnen bij
de oudsten tot de laatsten toe; en hij werd alleen gelaten, en de vrouw die in
het midden stond. En Jezus richtte Zich op en zei tot haar: Vrouw, waar zijn?
Heeft niemand u veroordeeld? En zij zei: Niemand, Heer. En Jezus zei tot haar:
Ik veroordeel u ook niet; ga heen, zondig voortaan niet meer.
Waar Gods Woord ons leert dat Israël nog nooit in de rust
is gekomen, (Hebr. 3 en 4) beseften de Joden dat absoluut niet. Niet alleen
waren ze in slavernij onder het juk van Rome tengevolge van hun voortdurende
ongehoorzaamheid aan de wet, maar toen de Zoon van God gekomen is, toonden ze
hoezeer ze onder de macht van de duivel waren door Hem te verwerpen. Om Jezus
aangaande zijn onderworpenheid aan de wet te beproeven brachten ze een
overspelige vrouw tot hem. Hun bedoeling was, hem van ongehoorzaamheid aan de
wet te beschuldigen. Maar hier bemerken we, welk een triomf de genade over de
wet, en de geredde zondaar over zijn aanklagers zou behalen. De Heer zegt niet,
dat de wet niet van kracht is, en ook verklaart Hij zelf de overspeelster niet
onschuldig, integendeel, want de waarheid geeft bewijs van de schuld van de
zondaar, ze is zondares en de wet had recht haar te veroordelen. Maar wie was
er, die het vonnis van de wet kon uitvoeren? Wie zou de eerste steen werpen?
Een vraag die zinvol en redelijk was. De zondaar is schuldig, en Satan klaagt
hem aan, de wet veroordeelt, maar waar is de uitvoerder van het vonnis? Jezus
alleen had op dat ogenblik de heiligheid, het gezag en de kracht, om het vonnis
te voltrekken. Want zonde brengt het vonnis van Gods gerechtigheid over de
schuldige, en behalve de Heer Jezus was er niemand die heilige handen genoeg
had, om in gerechtigheid de steen te werpen. Maar Jezus zelf weigerde, als de
enige die zonder zonde was, om die eerste steen te werpen. Hij weigert om het
proces verdere voortgang te verlenen. Inplaats daarvan boog Hij zich en schreef
wat op de grond, want Hij wilde geen president zijn van een gerechtshof om
zondaars te doen vonnissen. Hij was niet gekomen om te oordelen maar om te
redden.Maar dan dringen zij aan en dan antwoordt Hij, dat als ze de wet dan
toch willen gebruiken, ze zich maar zelf aan het oordeel van de wet moeten
onderwerpen, en dan openbaart zich aan hun geweten iets van de vurige berg van
Sinaï en wordt de plaats veel te heet voor hun voeten. Jezus laat iets horen
van de donder en bliksems die geen zondaar kan doorstaan. Zoiets hadden ze niet
verwacht. Jezus toonde dat Hijzelf de God van Sinaï was en zowel de
beschuldigde als de beschuldigers beefden voor zulk een heilige berg.
"Laat God toch niet met ons spreken" had Israël bij Sinaï gezegd.
(Ex. 20) en op dezelfde wijze, toen Jehova wederom sprak in Jezus, werd hun
geweten zo onrustig dat ze afdropen. "Wie van u zonder zonde is laat die
het eerst de steen op haar werpen" . . . "Maar toen zij dit hoorden,
gingen zij heen, de één na de ander, te beginnen bij de oudsten tot de laatste
toe; en Jezus werd alleen gelaten met de vrouw die in het midden stond."
Nadat Jezus zich geopenbaard had als de God van Sinaï, daar openbaart Hij zich
nu als de Redder van zondaars. De vrouw had een vaag besef dat dit zo was, en
was met vertrouwen en zonder hun angst aan de voeten van Jezus gebleven. Ze had
al eerder gehoord van de genade, die er van de woorden en daden van Jezus
uitging, en waar de natuurlijke mens zich van de Heilige en Waarachtige
verwijderde, daar durfde zij blijven bij de genade van een Heiland. En zo
hoorde ze de zachte stem der ontferming "Vrouw, waar zijn zij, uw
beschuldigers? Heeft niemand u veroordeeld? En zij zei: Niemand Heer. En Jezus
zei tot haar: Dan veroordeel Ik u ook niet; ga heen, zondig voortaan niet
meer."
HET LICHT VAN DE WERELD
Jezus dan
sprak opnieuw tot hen en zei: Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt,
zal geenszins in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven
hebben.
Het licht, waarvan sprake is, als God <<Licht>> wordt genoemd
is geestelijk en beschrijft Gods zedelijk karakter, Zijn volmaakte reinheid,
heiligheid en rechtvaardigheid. De apostel Johannes brengt de boodschap, dat
God <<Licht>> is. In zijn evangelie komt Gods liefde het meest op de voorgrond,
omdat het zich richt tot verloren zondaars, maar in de brieven is God
allereerst <<Licht>>, en dan pas <<Liefde>>, omdat de brieven zich richten tot Gods
kinderen, die vooral tot een heilige wandel, of tot een <<wandel in het licht>>
vermaand moeten worden.
In vroegere tijden, toen God zich op Sinaï openbaarde, was
Hij omringd van wolken en dikke duisternis. Het goddelijk licht was
ontoegankelijk voor de zondige mens. Het bedreigde met de dood allen, die tot
God hadden durven naderen. Maar het Nieuwe Testament boodschapt ons Gods
genade, en op die grond wordt God als Licht voorgesteld en de gelovigen worden
geroepen tot gemeenschap met Gods volmaakte heiligheid, Zijn afzondering van
alle zonde en Zijn hemelse reinheid.
Het is voor vele mensen niet moeilijk, om van een God die
<<Liefde>> is, te spreken. Maar het menselijk hart is arglistig, en opdat nu Gods
liefde niet als voorwendsel voor zonde gebruikt wordt, getuigt de apostel, dat
God <<Licht>> is, een brandende naam, die op de absolute reinheid van Gods natuur
wijst. In werkelijkheid sluit de naam <<Liefde>> ook het <<Licht>> in, want ware
liefde verdraagt noch verontschuldigt de zonde. En zo worden als Gods kinderen
beschouwt diegenen, die in het licht wandelen, in gemeenschap met een heilig en
vlekkeloos God.
Dit leven is het <<licht der mensen>>. Het was geen licht
voor de engelen, hoewel God <<Licht>> voor allen is. Maar toen in Christus het
licht geopenbaard werd, paste het zich niet aan engelen, doch aan mensen aan:
<<mijn vermaak is met de mensen-kinderen>> (Spr. 8:31)
In de natuurlijke dingen sluit het licht de duisternis uit,
maar in de zedelijke wereld kan het licht tegenwoordig zijn zonder in de
duisternis door te dringen. Er zijn mensen, die niets van zijn stralen bemerkt
hebben. In het menselijk hart is er noch kennis van God, noch kennis van de
zondige toestand, waarin we verkeren. De mens vergelijkt zich met andere
zondaars, en houdt er niet van, zich met een heilig God te vergelijken. De mens
verzet zich tegen de lichtstralen, die zijn hart binnendringen, en daar het
kwaad blootleggen willen. Egoïsme en trots maken, dat men zijn hart sluit, en
zo blijft men in een vicieuse cirkel van leugens en illusies leven.
Toen de Heer in de wereld kwam, was Hij als een lamp; God
had Hem hier nedergezet, en had Hem op zodanige wijze onderscheiden, dat allen
zijn licht konden zien schijnen. Maar opdat het stralende licht zijn uitwerking
uitoefent, is voor hen, die het zien, een eenvoudig oog, het oog van het geloof
nodig. Dat is een oog, dat zich in alle eenvoud en zonder redenering op Jezus
vestigt. Het ongeloof is niet eenvoudig, maar redeneert. Als het oog boos is,
kan men Christus niet ontvangen en blijft de hele ziel in de duisternis. Maar
zij, die het licht ontvangen, worden zelf licht. <<Gij zijt het licht der
wereld>>. (Matth. 5:14) Opdat dit licht zich helder en duidelijk openbaart, moet
het eerst diep in het wezen van de gelovige doordringen. Als deze innerlijke
werking uitblijft, wat bij vele belijdende Christenen het geval is, dan kunnen
er wel enige uiterlijke kentekenen zijn, doch zonder waar geloof en zonder
nieuw leven. En weldra omringt de duisternis opnieuw zulk een ziel, en stort ze
in een blijvende, eeuwige nacht. Daarom geeft de Heer deze waarschuwing: <<Zie
dan toe, dat niet het licht, dat in u is, duisternis is>>. (Luc. 11:35)
De wereld heeft het licht, toen het in al zijn schoonheid
hier op aarde in de volmaakte Mens Christus verscheen, verworpen. Maar te
midden van deze in duisternis gewikkelde wereld hebben de kinderen van het
licht tot taak en voorrecht, Gods licht te openbaren. Om altijd vol licht te
zijn, moeten we het oog steeds eenvoudig op de Heer gevestigd houden.
ABRAHAMS KINDEREN
De Joden
antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht dat U een Samaritaan
bent en een demon hebt? Jezus antwoordde: Ik heb geen demon, maar Ik eer mijn
Vader en u onteert Mij. Maar Ik zoek mijn heerlijkheid niet; er is Eén die haar
zoekt en oordeelt. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand mijn woord bewaart,
zal hij de dood geenszins aanschouwen tot in eeuwigheid.
Jezus had aan de Joden nu alles wat hun noodzakelijk was
verkondigd en had dit begeleid met machtige wonderen, maar ze hadden zijn leer
en hemzelf verworpen. Hier onderhoudt de Heer hen over deze verwerping van zijn
woord. Hij was in hun midden gekomen om genade te openbaren, en niet om te
veroordelen. Maar zij hielden vast aan de wet en aan hun afstamming van
Abraham, en dit alles was godsdienst voor de natuurlijjke onbekeerde mens. Het
vlees beroemt zich op allerlei dingen als intelligentie, rijkdom, schoonheid,
kracht en aardse macht, en zo wil het zich ook graag beroemen op godsdienst.
Allereerst legt men dan de nadruk op allerlei moeilijke plichten die men te
vervullen heeft en daarna toont men dat de voorvaders dat ook deden, en dat men
ijvert voor handhaven van die tradities en dat men van vernieuwing niets wil
hebben. Dit was waar voor de Joden, maar is het ook voor de heidenen, en niet
minder voor de belijdende traditionele Christenheid. Waarachtig geloof begint
daar, waar God in contact treedt met ons geweten en ons hart, en dan moet onze
eerste reactie wel zijn, dat we in al onze verplichtingen gefaald hebben. En
dan blijft er alleen maar vergevende genade over en dat bracht Christus door
zijn werk. In dit achtste hoofdstuk van Johannes vinden we het effect, dat deze
leer van Christus op de natuurlijke mens heeft. De Joden waren inderdaad de
afstammelingen van Abraham, maar geestelijk bleven ze schromelijk bij hem
achter omdat ze zijn geloof niet hadden. Maar ze legden alle nadruk op hun
geslachtsregister, en durfden zich nog een vrij volk noemen hoewel ze door de
Romeinen geknecht waren. Ze volhardden in hun hoogmoed gebaseerd op vals
vertrouwen op het vlees. De bedoeling van de Heer Jezus was om hen daarvan te
bevrijden, want de godsdienst van de mens is allereerst slavernij aan een wet
die niemand houden kan, en verder slavernij aan zonde en Satan. "Voorwaar,
voorwaar, ik zeg u: een ieder die de zonde doet, is een slaaf van de
zonde" (v. 34) Veel mensen zien wel de gevolgen van de zonde maar blijven
onder het juk van de zonde. Men is verslaafd aan krachten die op het hart
werken, en zo is de mens slaaf van zijn begeerte, van de wereld en van Satan.
En de wet doet ons deze slavernij nog meer gevoelen. Israël was geroepen een
huis voor God te zijn, maar door de wet waren zij slaven geworden en, zegt
Jezus: "En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er
eeuwig" (v. 35) en als Gods Zoon ons niet bevrijdt, dan blijven we steeds
onder de slavernij van de wet, die uiteindelijk ons onder het oordeel en de
vloek plaatst. "Vervloekt is een ieder die niet blijft in alle dingen die
in de wet beschreven zijn om die te doen.” Waar de wet van hen slaven maakt, en
waar iedere meester het recht had een slaaf op elk ogenblik weg te zenden,
waren ook deze Joden in dat gevaar. Maar een ieder die uit God geboren is, en
kind of zoon van God, erkent wel dat de wet goed is en ons van zonde overtuigt,
maar daarna erkennen we met dankbaarheid dat Gods genade ons van de wet
bevrijdt. "Als dan de Zoon u zal vrijmaken, zult gij waarlijk vrij
zijn." (v. 36) “ . . Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk mijn
discipelen; en gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrij
maken." (v. 3,32). Daarna leren we de gehoorzaamheid van Christus en Gods
gerechtigheid. Maar zolang de mens zich door wetsbetrachten wil rechtvaardigen
blijft hij eigengerechtig en heeft Gods gerechtigheid niet. De liefde van God
begenadigt zondaars, die geloven. We kunnen nu tot God naderen niet op
grond van wetswerken, maar op grond
van het verzoeningswerk dat Jezus volbracht op het kruis. En door het geloof
worden wij kinderen van God, met Hem verbonden door een liefdeband. Hij
verwacht niets van ons en behandelt ons met liefde zoals een vader zijn
kinderen behandelt. Het genot van onze vrijheid bestaat in het zich overgeven
aan de zorg van onze geliefde Vader. En zulk een vrijheid heeft nooit een einde
want, zegt Jezus: "De zoon blijft er eeuwig" (v. 35). En dit hangt
niet af van onze werken, maar is door genade bevestigd voor de eeuwigheid.
Nooit behoeven we dus bang te zijn dat we onze erfenis zullen verliezen, een
angst te groter naarmate de erfenis rijker is. Wel kan het gebeuren, dat een
kind mishaagd heeft aan zijn vader, en dan voelt het zich niet op zijn gemak,
ook al verandert de liefde van de vader niet. Een gelovige die zondigt voelt
zich ellendig omdat ons geweten zegt dat we onze geliefde Vader onteerden en
Zijn Geest bedroefden. Het is dus ons voorrecht tot het huis van God te behoren
en daar te blijven en onze Vader steeds beter te leren kennen en Zijn
gemeenschap te genieten.
“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL-3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
e-mail:paulchristiaanse@planet.nl
|