Rust Vinden…
Eerste hoofdstuk
Tweede hoofdstuk
Derde hoofdstuk.
Vierde hoofdstuk
Ruth de Moabietische
De tijd van de Richteren werd in
Israël gekenmerkt door een algemeen verval van de godsvrucht en door gebrek
aan onderwerping aan God. Oordelen waren daarvan het gevolg. Om het ontrouwe
volk weer tot Zichzelf terug te brengen, liet God allerlei beproevingen toe,
zoals de inval van vijanden, gevolgd door onderdrukking van het volk door
vreemdelingen, maar ook, zoals in het begin van het boek Ruth, hongersnood of
andere oordelen.
Het boek Ruth toont ons de onmetelijke
mogelijkheden die God heeft om te zegenen. Het is een hemelse straal van liefde
en genade die, als antwoord op het geloof, de voorwerpen van Gods liefde kan
verheffen van de diepste ellende tot de hoogste zegeningen en rijkdom.
Het boek Ruth heeft ook een
symbolische en profetische strekking. Ruth zelf is het beeld van het
toekomstige gelovige Overblijfsel van Israël, dat, in een toestand van armoede
en ellende, zijn vertrouwen zal stellen op de naam van de Heer, aan het eind
van de Grote Verdrukking, wanneer Christus, hun Messias, in heerlijkheid zal
verschijnen. Christus, het tegenbeeld van Boaz, de Machtige Jakobs, de naaste
bloedverwant van Israël naar het vlees, zal het Overblijfsel van Israël
verlossen, zal haar Echtgenoot worden, en zal hun het land van Israël ten
eigendom geven. De gelovigen uit Israël zullen dan niet meer zeggen: “Mijn
Baäl”, maar: “Mijn Man.” (Hosea 2:15).
Op het eerste gezicht lijkt het
alsof deze vreemdelinge die erfgename wordt, eerder een beeld is van hen die
uit de volkeren, door het geloof, binnengebracht worden in de zegeningen van
de Christelijke Gemeente. Maar een diepere studie toont ons dat Ruth in de
eerste plaats Israël voorstelt; het ware Israël van God uit de laatste dagen
zal op haar lijken.
Deze gelovigen uit Israël zullen
in de gunst van God binnengebracht worden door dezelfde rijke en overvloedige
genade die nu zondaars redt uit de volkeren en hen bijeenbrengt in de
christelijke kerk of gemeente (Rom. 11: 25–32).
Ruth was inderdaad een
vreemdelinge, maar Israël is op dit ogenblik in Gods ogen ook een volk onder de
volkeren, daar Hij het “LO–AMMI” noemt (NIET MIJN VOLK) – Hosea 1:9. Maar het
zal aan het eind weer “AMMI” (MIJN VOLK) worden. Het feit dat Ruth een vreemdelinge
was, maakt het beeld nog volmaakter, daar Israël op dit ogenblik op hetzelfde
niveau staat als alle andere volkeren.
De beminde uit het Hooglied stelt
ook Israël, de aardse bruid van Christus voor. Maar toch hebben ook gelovigen
uit onze tijd veel zegen ontvangen door het toepassen van dit boek op de
betrekkingen van Christus met Zijn Gemeente. Zo is het ook met de Psalmen die
letterlijk van toepassing zijn op het gelovige Joodse Overblijfsel uit de
eindtijd, maar die ook op gezegende wijze toegepast kunnen worden op
christelijke ervaringen. Zo zullen wij ook in deze aantekeningen op het boek
Ruth, sommige gedeelten toepassen op de geestelijke en hemelse zegeningen van
de Gemeente, de hemelse Bruid van Christus.
Eerste hoofdstuk
DE VLUCHT
“In de dagen dat de richters
richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een
man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als
vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. De naam van de man was
Elimelech, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen
Machlon en Chiljon, Efrathieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab
aangekomen, bleven zij daar. Toen stierf Elimelech, de man van Naomi, zodat
deze met haar beide zonen achterbleef. Dezen namen zich Moabietische vrouwen:
de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren.
Toen stierven ook die twee, Machlon en Chiljon, zodat die vrouw achterbleef,
zonder haar beide zonen en haar man.”
Het is altijd een droevige zaak
wanneer zij die zich beroepen op Gods Naam, zich van Hem afkeren op het
ogenblik van de beproeving. De naam van Elimelech betekent: “God is Koning”,
maar toen de beproeving kwam, wilde Elimelech niet buigen onder het juk van
God zijn Koning. Hij vroeg zich niet af of God wel redenen had om Zijn volk zo
te kastijden, ook niet of het raadzamer was om zich te verootmoedigen onder
deze tuchtiging en weer de weg van de gehoorzaamheid in te slaan.
Hij denkt slechts aan materiële
dingen en vlucht weg, ver van God en van zijn volk, om brood te zoeken in een
afgodisch land.
Wat hij er vindt is de dood, het
loon van de zonde. De zonen van Elimelech gaan nog verder in de afval en
trouwen met Moabietische meisjes, verbinden zich met de vijanden van het volk
van God. Elimelech was weggetrokken om als vreemdeling te verblijven in het
land van Moab, maar zij willen er blijven, en vinden er slechts de dood.
Het is de treurige geschiedenis
van hen die Christus gekend hebben, en terugkeren naar de wereld… “Nu dan, wat
hebt gij naar Egypte te gaan?… weet en zie, dat het boos en bitter is, dat gij
de Here uw God hebt verlaten…” (Jer. 2:18,19). Drie arme, ellendige, verlaten
weduwen is alles wat er overblijft van het huis van Elimelech.
DE TERUGKEER
“Daarna maakte zij zich met haar
schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het
veld van Moab vernomen, dat de Here naar zijn volk omgezien had door hun brood
te geven. Dus trok zij met haar beide schoondochters weg uit de plaats, waar
zij vertoefd had.” (vs. 6,7).
God houdt zich met hen bezig, ook
al hebben zij zich van Hem afgekeerd. Net als de verloren zoon die, toen hij
van honger omkwam in het verre land, de beslissing nam om naar het huis van
zijn vader terug te keren omdat daar overvloed aan brood was, zo keerde Naomi
ook, toen zij gehoord had dat God brood aan zijn volk gegeven had, terug vanuit
het land van de dood naar Bethlehem, het Broodhuis. Gods genade had alles in
gereedheid gebracht opdat deze harten terug zouden keren tot HEM. Maar jammer
genoeg was Naomi niet in een geestelijke toestand om haar twee schoondochters
te helpen met een getrouw getuigenis aan de goedheid van God.
EEN ZWAK GETUIGE
“Toen zij onderweg waren om naar
het land van Juda terug te keren, zei Naomi tot haar beide schoondochters: Gaat
heen, keert terug, ieder naar het huis van haar moeder; de Here bewijze u
liefde, zoals gij die bewezen hebt aan de gestorvenen en aan mij; de Here geve
u, dat gij rust moogt vinden, ieder in het huis van haar man. Hierop kuste zij
ze, doch zij verhieven haar stem en weenden, en zij zeiden tot haar: Wij keren
zeker met u terug naar uw volk. Maar Naomi zei: Keert terug, mijn dochters,
waarom zouden jullie met mij meegaan? Heb ik nog zonen in mijn schoot, die u
tot mannen zouden kunnen worden?…” (vs. 8–14).
Hier lezen wij welk een
schadelijke invloed het afgodische Moab had gehad op het geloofsleven van
Naomi. In plaats van haar schoondochters aan te moedigen om dichter bij God te
komen, probeert zij haar te doen terugkeren naar het land van Moab en zijn
afgoden, en wenst haar dat ze daar mannen zullen vinden. Misschien handelde zij
wel uit hoogmoed, en schaamde zij zich om aan de bewoners van Bethlehem te
moeten zeggen dat haar zoons met Moabietische vrouwen getrouwd waren. In ieder
geval, in plaats van een hulp te zijn, is zij een hinderpaal, en hoewel Orpa in
eerste instantie heel beslist was om haar schoonmoeder te volgen, valt zij in
de strik door gebrek aan geloof, en keert zij al wenend terug naar haar
afgoden, volgens de woorden van Naomi zelf (vs. 15). Wij kunnen niet zelf
terugvallen zonder een valstrik te worden voor hen die zwak zijn.
DE KEUZE VAN HET GELOOF
“Toen verhieven zij opnieuw haar
stem en weenden, en Orpa kuste haar schoonmoeder, maar Ruth klemde zich aan
haar vast. Toen zei zij: Zie, uw schoonzuster is teruggekeerd naar haar volk en
haar goden; keer terug, uw schoonzuster achterna. Maar Ruth zei: Dring er bij
mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten, door van u terug te keren;
want waar gij zult heengaan, zal ik heengaan, en waar gij zult vernachten, zal
ik vernachten: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God; waar gij zult
sterven, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Zo moge de Here mij
doen, ja nog erger; voorwaar, de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en
u. Toen zij zag, dat zij vastbesloten was met haar mee te gaan, hield zij op
tot haar te spreken.” (vs. 14–18)
Maar God zelf had in het hart van
Ruth gewerkt, en hoewel Naomi’s getuigenis zeer zwak was, had zij toch daarin
iets ontdekt van de grootheid van de God van Israël. Orpa had, ondanks haar
goede voornemens, dat geloof niet, zodat God voor haar niet veel meer
aantrekkingskracht had dan de afgoden van haar ouders.
Ruth kon zeggen: “Uw God is mijn
God.” Want haar geloof gaf haar beslistheid en zekerheid. De naam van Ruth
betekent voldoening. God voldoet al meer dan iets anders aan de behoeften van
haar ziel. Zo is het ook met ons: Wanneer wij door het geloof tot Christus komen,
vinden wij rust en voldoening voor onze zielen. Ruth laat zich niet afschrikken
door de zogenaamde onmogelijkheid om te hertrouwen, noch door de beproevingen
waar haar schoonmoeder over spreekt. “Waar gij zult sterven, zal ik sterven”.
Beslist heeft zij de afgoden van Moab de rug toegekeerd en zij hecht zich aan
de levende God, aan Zijn volk en aan Naomi. Zulk een geloof moest wel de oneindige
genade van God ontmoeten, die haar weldra al Zijn rijkdommen zal schenken.
TERUG IN BETHLEHEM
“Zo keerde Naomi terug met Ruth,
de Moabietische, haar schoondochter, die met haar uit het veld van Moab
meegekomen was. En zij kwamen te Bethlehem aan in het begin van de
gersteoogst.” (vs. 22).
Het feit dat hier de gersteoogst
vermeld wordt, herinnert ons aan de feesten en hoogtijdagen die, volgens
Leviticus 23 en Deuteronomium 16, het godsdienstige jaar in Israël verdeelden.
De gersteoogst komt overeen met
het Paasfeest, beeld van de verlossing, dat gevolgd werd door het feest van de
eerstelingsgarve dat sprak van de opstanding van Christus uit de doden.
Vervolgens werden, vanaf die dag na de sabbat, zeven weken geteld, en na die
vijftig dagen was er het Pinksterfeest dat sprak van de vorming van de Gemeente
door de neerdaling van de Heilige Geest. Het jaar eindigde met het
Loofhuttenfeest, dat een voorbode was van de heerlijkheid van het duizendjarig
vrederijk wanneer Christus, die in Israël zijn aardse bruid gevonden zal
hebben, zal heersen over de gehele aarde.
In een tijd van verval zoals in
de tijd van de Richteren, werden die feesten niet gevierd zoals het hoorde.
Maar, wanneer de mens ontrouw is, is God getrouw, en uit zuivere genade had
Hij de oogsttijden gehandhaafd.
Bethlehem is de plaats waar de
Heer Jezus geboren is, het Brood des Levens. Bethlehem betekent “broodhuis”.
Niet alleen zorgde God weer dat zijn volk overvloedig brood had, maar Zijn
genade liet toe dat Ruth Bethlehem binnenkwam op het ogenblik dat het Paaslam,
dat spreekt van een gekruisigde Christus, geslacht moest worden.
Zo komen Ruths ervaringen overeen
met de grote etappes die elke gelovige ziel moet afleggen om tot volledige zegen
te komen. Op het feest van de eerstelingsgarve ontvangt zij, op grond van de
opstanding van Christus, buitengewone zegeningen, en op het Pinksterfeest
wordt zij de bruid van hem die een beeld van Christus was, de Bezitter van
alle dingen.
Dan pas beantwoordt zij werkelijk
aan wat haar naam betekent: VOLDOENING. In Hem heeft zij rust gevonden,
volledige voldoening voor haar ziel.
Tweede hoofdstuk
EEN VOORWERP VOOR HET GELOOF
“Naomi nu had een bloedverwant
van haar mans kant, een zeer vermogend man uit het geslacht van Elimelech,
Boaz geheten. En Ruth, de Moabietische, zei tot Naomi: Laat mij naar het veld
gaan en aren lezen achter hem, die mij genegen zal zijn. En zij zei tot haar:
Ga, mijn dochter. Zij ging dan heen en kwam en las op in het veld achter de
maaiers; bij geval trof zij het stuk land van Boaz, die uit het geslacht van
Elimelech was.” (hoofdst. 2:1–3)
Wij bewonderen hier Gods
heerlijke voorzienigheid, die alles zo leidt dat Zijn plannen van genade
verwezenlijkt kunnen worden. Het begin van de gersteoogst laat voorzien dat er
grote zegeningen voor Ruth zullen komen, en daar komt dan nog bij dat Boaz, de
meester van de oogst, een bloedverwant van Naomi is.
Ruth vertegenwoordigt, als
vreemdelinge, het volk van Israël zoals het vandaag is, Lo–Ammi, een volk onder
de volkeren. Maar zij lijkt ook op de arme zondaar uit de heidenen die gaat
luisteren naar de prediking van het evangelie, in de hoop enige zegening te
ontvangen. Zoals Ruth een vreemdelinge was, zo zijn wij ook, van nature, vervreemd
van de beloften van God, zonder God en zonder hoop in deze wereld.
Gods voorzienigheid heeft Ruth
getrokken uit het land van de dood, om haar in het veld van Boaz te brengen. Zo
wordt de arme zondaar, onder de krachtige werking van Gods Geest, gebracht naar
de plaats waar de dienaren van Christus aan het oogsten zijn en het Woord
prediken.
DE ZORG VAN DE HEILIGE GEEST
“En zie, Boaz kwam uit Bethlehem
en hij zei tot de maaiers: De Here zij met u! Zij zeiden tot hem: De Here
zegene u! Toen zei Boaz tot zijn knecht, die over de maaiers gesteld was: Bij
wie behoort deze jonge vrouw? De knecht, die over de maaiers gesteld was,
antwoordde: Dat is een jonge vrouw uit Moab, die met Naomi meegekomen is uit
het veld van Moab; zij heeft gezegd: laat mij toch oplezen en inzamelen bij de
schoven achter de maaiers. En zo is zij gekomen en zij is bezig geweest van de
morgenstond af tot nu toe; het is iemand, die weinig thuis zit.” (vs. 4–7)
Dit gesprek tussen Boaz, die een
beeld van Christus is, en de opzichter over de maaiers, is zeer interessant.
Deze opzichter over de maaiers is een beeld van de Heilige Geest, die de
dienstknechten van Christus leidt. Evenals deze knecht, die over de maaiers
gesteld was, veel details over de persoon van Ruth en over haar ijver kon meedelen,
zo kent de Heilige Geest de zieletoestand, de behoeften en de vorderingen van
ieder mens met wie Christus zich bezighoudt. Boaz, wiens naam betekent: “In Hem
is de kracht”, vertegenwoordigt Christus in zijn kracht om te redden en te
zegenen. Hij brengt de zegen over de oogst (Ps. 129:8). Zijn genade is een
antwoord op het geloof. Wat over het algemeen jongbekeerden kenmerkt, is een
grote ijver in het werk, en dat kenmerkt ook hier het geloof van Ruth. Jezus
sprak over de ijver van Martha, en Paulus over het “werk des geloofs” van de
Thessalonicenzen. Vol ijver, proberen jonge gelovigen zegeningen te oogsten op
Gods akker.
BIJ HEM BLIJVEN
“Hierop zei Boaz tot Ruth: Hoor
eens, mijn dochter, ga niet oplezen in een ander veld en ga ook niet hier vandaan;
sluit u dan aan bij mijn arbeidsters, – gij ziet daar het veld vóór u, dat men
bezig is te maaien – en ga achter haar aan. Heb ik de knechten niet verboden u
lastig te vallen? Hebt gij dorst, ga dan naar de vaten en drink van wat de
knechten scheppen.” (vs. 8,9)
Boaz toont hier wel heel
duidelijk de karaktertrekken van Christus! In plaats van deze onwaardige
Moabietische te minachten, in plaats van haar weg te sturen uit zijn veld, heet
hij haar welkom en spreekt tot haar benauwde en bedroefde hart. Op dezelfde
wijze zegt Jezus ook tot de meest onwaardige zondaar: “Komt tot mij, allen die
vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven.” (Matth. 11:28) Iedere zondaar
vindt bij de Heiland een hartelijk welkom. En wanneer we eenmaal bij Hem
gekomen zijn, dan zegt Hij: “Blijft in mij, en ik in u.” (Joh. 15:4) Boaz
dringt er bij Ruth op aan dat zij daar blijft, in dat veld. Laat niemand die
aangetrokken is geweest door Christus, die door Zijn woord geraakt is, weer
terugkeren naar de wereld, of naar de menselijke religies, om daar zijn geluk
te zoeken. Moge de gedachte aan Zijn liefde ons ervan weerhouden om aren te
gaan lezen in een ander veld. De Heer wil niet dat wij gaan verdwalen in het
labyrint van leugens en valse leringen die we buiten Zijn akker zeker zullen
aantreffen. Zijn veld is daar waar men gehoorzaamt aan Zijn Woord, waar Zijn
tegenwoordigheid en Zijn gezag geëerbiedigd worden.
Vervolgens zorgt Boaz ervoor dat
Ruth zich volledig op haar gemak voelt in dit veld. De knechten mogen haar niet
lastig vallen. Dat is een les voor hen die al in het veld zijn. Zij die, zoals
Ruth, net binnengekomen zijn, hebben nog de karaktertrekken van een
vreemdeling. Zij weten nog niet hoe men zich gedragen moet in het Huis van God,
zij hebben nog niet die goede christelijke manieren en gewoonten, kennen de
tale Kanaäns nog niet.
Als wij zo’n nieuwkomer zouden
behandelen als iemand die, gezien de tijd, al een leraar had moeten zijn, dan
zouden we hem ontmoedigen.
Wij moeten veel geduld tonen
jegens de fouten en de onhandigheden van pasbekeerden, en wij moeten voor hen
zorgen om hen te verfrissen en geestelijk te voeden. “Hebt gij dorst, ga dan
naar de vaten.” Deze woorden doen ons zeker denken aan wat Jezus zei: “Als iemand
dorst heeft, hij kome tot mij en drinke!” (Joh. 7:37) “O, alle dorstigen, komt
tot de wateren.” (Jes. 55:1) “En wie dorst heeft, kome; wie wil, neme het water
des levens om niet.” (Openb. 22:17)
GODS GOEDHEID BEWERKT BEROUW
“Toen wierp zij zich op haar
aangezicht, boog zich ter aarde en zei tot hem: Waarom betoont gij mij uw
gunst, dat gij uw oog slaat op mij, hoewel ik een vreemdelinge ben?” (vs. 10)
De uitwerking die de goedheid van
Boaz had op het hart van Ruth, was groot en gezegend. Ze werd er diep door
ontroerd en ootmoedig boog ze zich ter aarde voor hem. Het is inderdaad de
goedheid van God die ons tot bekering en berouw brengt, tot een diep gevoel van
onze toestand van zonde en ellende. Hoe is het mogelijk dat een arme
vreemdelinge gunst en genade gevonden heeft in de ogen van zo’n machtig man?
Haar hart is helemaal gewonnen door zulk een neerbuigende goedheid. Wanneer
wij, door de Geest, beseffen dat Christus Zijn leven gegeven heeft voor ons,
onwaardige zondaars, voor ons, die vijanden van God waren, dan worden wij
bescheiden en dan leren wij Hem lief te hebben. “Wij hebben lief omdat Hij ons
eerst heeft liefgehad”.
GELOOFSWERK
“Boaz antwoordde haar: Mij is
omstandig meegedeeld alles wat gij voor uw schoonmoeder gedaan hebt na de dood
van uw man, en hoe gij uw vader en uw moeder en het land van uw geboorte
verlaten hebt en gegaan bent naar een volk, dat u tevoren niet kende. De Here
vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de Here, de God
van Israël, onder wiens vleugels u bent komen schuilen.” (vs. 11,12) Er zijn,
in het Nieuwe Testament, verschillende personen van wie de werken al getoond
hadden, voordat zij het volledige heil kenden, dat zij God vreesden. De Heer
zegt tegen Cornelius: “Uw gebeden en uw aalmoezen zijn ter nagedachtenis
opgestegen voor God”. Cornelius had reeds het leven, maar hij moest nog de gave
van de Heilige Geest ontvangen. Zo was het ook met de Ethiopiër die kwam
aanbidden in Jeruzalem en met Lydia, die “God diende” (Hand. 10:4; 8:27;
16:14). Zo had Boaz bij Ruth een gedrag ontdekt dat Gode waardig was, zelfs
voordat zij in Bethlehem aankwam. Boaz toont veel goedheid aan Ruth, en hij
doet alles om haar te troosten. Wat hij vooral in haar ontdekt had, was een
onwrikbaar geloof in God, met een gedrag dat daarmee in overeenstemming was.
Net als Abraham, de vader van
alle gelovigen, had zij haar land en haar familie verlaten, om zich te hechten
aan de God van Israël in een land dat zij niet kende. Wanneer God bij iemand
zulk een geloof aantreft dan zullen gezegende en blijvende resultaten daar
zeker het gevolg van zijn.
Eenvoudig antwoordt Ruth: “Gij
betoont mij wel uw gunst, mijn heer, want gij hebt mij vertroost en naar het
hart van uw dienstmaagd gesproken, hoewel ik niet de gelijke ben van een uwer
dienstmaagden.” (vs. 13) Ruth vergelijkt zichzelf met de arbeidsters van Boaz,
evenals veel pasbekeerden zichzelf vergelijken met hen die al jaren ervaring
met de Heer hebben. En zij zoekt het gezelschap van de andere arbeidsters, een
goede les voor hen die pas beginnen op het pad van het geloof!
AAN ZIJN TAFEL
“Toen het nu etenstijd was, zei
Boaz tot haar: Kom hierheen en eet van het brood en doop uw bete in de azijn.
En zij ging zitten naast de maaiers, en hij reikte haar geroost koren toe; zij
at en werd verzadigd en hield over.” (vs. 14)
Aan tafel gaan en eten zeggen ons
iets over de christelijke gemeenschap. De basis voor deze gemeenschap is dat
wij Christus kennen en daarin onze voldoening vinden. Hij is het voedsel voor
onze ziel. Er is de Tafel van de Heer en Zijn verlangen is dat alle ware
kinderen van God daar komen aanzitten om te genieten van de gemeenschap met
Hem. Het voedsel dat Boaz aan Ruth gaf, geroost koren, spreekt ons van Christus
in Zijn dood en opstanding. Zij werd daarvan verzadigd, vond er haar
voldoening in. Zo kunnen onze zielen ook volledig verzadigd worden met de
rijkdommen die we in Christus vinden.
Haar ijver wordt door de gemeenschap die zij aan de tafel
van Boaz gevonden heeft, niet verminderd; integendeel, ze put er nieuwe
krachten in, en het resultaat van haar arbeid is er des te gezegender en rijker
om.
AREN, DIE OPZETTELIJK UIT DE BUNDELS GETROKKEN ZIJN
“Toen zij was opgestaan om op te
lezen, beval Boaz zijn knechten aldus: Ook tussen de schoven mag zij oplezen en
maakt haar niet beschaamd; veeleer moet gij opzettelijk iets voor haar uit de
bundels trekken en het laten liggen, opdat zij het opleze; vaart niet ruw tegen
haar uit.” (vs. 15,16)
Ruth is nog steeds iemand die
aren komt oplezen in het veld; en Boaz zorgt ervoor dat zij, wat dat betreft,
geen gebrek zal lijden. Hij geeft het bevel om opzettelijk aren voor haar te
laten vallen. Zo doet God ook wanneer Zijn woord gebracht wordt onder de
leiding van de Heilige Geest.
Wanneer gelovigen samenkomen voor
Bijbelstudie, dan zou er het gevaar kunnen zijn dat een bepaald onderwerp
minder geschikt is voor hen die jong in het geloof zijn. Maar wanneer de
Heilige Geest ons leidt, dan draagt Hij zorg dat er iets is voor ieders
behoefte. Zij die naar het Woord luisteren, ervaren dikwijls dat die of die
opmerking juist bedoeld scheen voor hen. Dat die of die vertroosting het juiste
antwoord was op pas ervaren droefheid. Dat een bepaalde belofte uit het Woord
een antwoord scheen te zijn op die of die angst of bittere ervaring. God zelf
leidt Zijn dienstknechten die aren laten vallen op het ogenblik dat wij ze
nodig hebben. “Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of een
onkundige binnen, dan wordt hij door allen overtuigd, door allen beoordeeld;
het verborgene van zijn hart wordt openbaar; en hij zal, terwijl hij op zijn
aangezicht neervalt, God aanbidden en verkondigen dat God waarlijk onder u is.”
(1 Cor. 14:24–25).
MEEDELEN AAN ANDEREN
“En zij las op in het veld tot de
avond; en zij klopte uit wat zij opgelezen had, en het was ongeveer een efa
gerst.” (vs. 17)
Een hart dat gevoed en gelaafd is
door Christus, zal nooit egoïstisch zijn. Ruth denkt aan Naomi en komt haar
brengen wat zij overgehouden had van haar maaltijd en alles wat zij opgelezen
had, daar zij wil dat haar schoonmoeder verzadigd wordt evenals zij. Wanneer
wij ons geluk in Christus gevonden hebben, dan moeten wij die schat nooit voor
onszelf houden, maar wij moeten met anderen over Hem praten. Een getrouw
christen zal altijd de voorspoed zoeken van het volk van God, en hij wordt zo
het kanaal van zegeningen voor anderen. “Stromen van levend water zullen uit
zijn binnenste vloeien” (Joh. 7:37). “Wie is dan de trouwe en wijze slaaf, die
zijn heer over zijn huisbedienden gesteld heeft om hun voedsel te geven op de
juiste tijd.” (Matth. 24:45) Zo worden wij aangespoord om actief te zijn in
evangelisatie en het opbouwen van Gods
kinderen.
EEN LOSSER
“En zij nam het op en kwam in de
stad. Toen haar schoonmoeder zag wat zij opgelezen had, en toen zij
tevoorschijn haalde en haar gaf wat zij had overgehouden na verzadigd te zijn,
zei haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij vandaag opgelezen en waar hebt
gij gewerkt? Gezegend zij hij, die zijn oog op u heeft geslagen! Toen vertelde
zij haar schoonmoeder bij wie zij gewerkt had, en zei: De naam van de man bij
wie ik vandaag gewerkt heb, is Boaz. Daarop zei Naomi tot haar schoondochter:
Gezegend zij hij door de Here, die zijn goedertierenheid niet heeft onttrokken
aan de levenden noch aan de doden. Verder zei Naomi tot haar: Die man is aan
ons verwant, hij is een van onze lossers.” (vs. 18–20).
“Losser” en “Verlosser” zijn
dezelfde woorden: HIJ DIE VRIJKOOPT. In Leviticus 25 en Deuteronomium 25 vinden
wij deze goddelijke instelling. De losser moest de erfenis loskopen die
verkocht was ten gevolge van armoede. En wanneer iemand overleed zonder
kinderen na te laten, moest hij trouwen met de weduwe, om voor de overledene
een erfgenaam te verwekken. De losser was een broer, oom, neef, of verder
verwijderd familielid van degene die tot armoede vervallen was of die
gestorven was.
De Heer Jezus is de “Losser” of
“Verlosser” van Israël. Hij zal de erfenis loskopen en het land weer aan het
volk teruggeven. Hij zal een nieuw zaad aan Israël geven en de moordenaars van
Israël door het oordeel vernietigen (Numeri 35).
Maar Christus is ook onze
Verlosser. Hij heeft de prijs betaald om ons vrij te kopen (Hebr. 2:14–15;
Hebr. 10; 1 Petr. 1:18–20). Volgens Efeze 1:14 en Col. 1:20 heeft Hij de
erfenis losgekocht. Maar Hij is ook de Verlosser van de Gemeente. Hij heeft ons
vrijgekocht opdat wij Hem in alle vrijheid zouden dienen. Hij is het die de
deuren opent, en niemand zal sluiten, en wanneer Hij ze sluit, kan niemand
openen.
Naomi was wel op de hoogte van de
instelling van de Verlosser, maar al de tijd dat zij in Moab gebleven was, en
zelf ontrouw was aan Gods inzettingen, had zij niet aan deze hulpbron gedacht.
Nu is zij gelouterd door de
beproeving, en wanneer zij hoort spreken over de goedheid van Boaz, herinnert
zij zich ook weer het recht om te lossen.
Haar gedachten zijn nog vaag,
want zij zegt dat Boaz één van hun
lossers is. Maar weldra zal zij merken dat hij, door zijn kracht en door zijn liefde,
de enige is.
HET EINDE VAN DE OOGST
“En Ruth, de Moabietische, zei:
Bovendien heeft hij tot mij gezegd: Sluit u aan bij mijn knechten, totdat zij
gereed zijn met mijn gehele oogst. Toen zei Naomi tot Ruth, haar schoondochter:
Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn arbeidsters uitgaat, opdat men u op
een ander veld niet hard valle. Zo sloot zij zich aan bij de arbeidsters van
Boaz om op te lezen, totdat de gersteoogst en de tarweoogst afgelopen waren.
En zij bleef wonen bij haar schoonmoeder.” (vs. 21;23)
Ruth is nog wel een beginnelinge.
Zo luistert zij nauwelijks naar wat Naomi haar zegt over de Losser. Voor haar
is Boaz vooral iemand die goed is geweest met haar toen ze aan het aren lezen
was op het veld.
Het eind van de gersteoogst viel
samen met het Pinksterfeest, dus dit tweede hoofdstuk speelt zich af in de
zeven weken tussen Pasen en Pinksteren. En op die Pinksterdag, die ons spreekt
van de vereniging van Christus met de zijnen, trouwt Boaz met Ruth.
In Hem zal zij de ware rust
vinden, de voldoening van al haar wensen.
De geschiedenis van Ruth laat ons
op merkwaardige wijze zien hoe God werkt in een ziel die nader tot Hem komt.
Alles begint met een gevoel van behoefte, terwijl zij nog in het verre land
was. Dat is de eerste kiem van het werk van God in een hart, waardoor het ertoe
gebracht wordt om Hem te zoeken. Dan gaat zij aren lezen op het veld, waar zij
een eerste zegen ontvangt. Vervolgens is er de stem van de Goede Herder die
Zijn schaap herkent. Dan komt het water van de Geest: Berouw en bekering,
zelfoordeel en de droefheid naar God, een zedelijke verootmoediging in de
tegenwoordigheid van de Heer, het Brood des levens, en de ziel wordt vervuld
met Zijn zegeningen. Tenslotte is er een bron van constante rijkdommen voor de
ziel.
Maar er is nog iets meer, en dat
is de vereniging met Christus, het genot van een intieme en gezegende relatie,
van een hoge waardigheid en glorie, dat is om het Lichaam en de Bruid van
Christus te zijn, van Zijn vlees en van Zijn beenderen. Dat is de ware rust en
voldoening voor de ziel.
Derde hoofdstuk.
“Naomi nu, haar schoonmoeder, zei
tot haar: Mijn dochter, zou ik voor u geen rust zoeken, opdat het u welga?
Welnu, is Boaz niet onze bloedverwant, bij wiens arbeidsters gij geweest zijt?
Zie, hij gaat vannacht op de dorsvloer gerst wannen… Daarop daalde zij af naar
de dorsvloer en zij deed naar alles wat haar schoonmoeder haar geboden had.
Toen nu Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, kwam hij om
zich neer te leggen aan het uiteinde van de korenhoop. Daarop kwam zij stil
nader, sloeg zijn voetendek op en legde zich neer.” (vs. 1–7)
Hier hebben wij een treffend
beeld van Gods toekomstige wegen met Israël. In de laatste dagen, zal dit volk
vurig naar zijn Messias verlangen, evenals Ruth vurig verlangde naar Boaz (zie
Hosea 5:15). Israël zal moed scheppen in Hem, zal onder Zijn vleugels willen
schuilen, en zal een beroep doen op Zijn barmhartigheid ten gunste van zijn
land en zijn volk.
Maar wij hebben hier ook een
gezegende les voor allen die vandaag in Hem geloven, voor de gehele Gemeente
van God. Ruth had al veel zegen ontvangen door de genade en de goedheid van
haar weldoener. Maar zij had nog geen rust gevonden, noch de liefde van een
echtgenoot.
Het einde van de gersteoogst en
van de tarweoogst komt overeen met het Pinksterfeest, en Boaz is afgedaald naar
de dorsvloer om daar het koren te wannen, zoals Johannes de Doper het had aangekondigd
toen hij over Jezus sprak: “Die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur;
zijn wan is in zijn hand en hij zal zijn dorsvloer door en door zuiveren en
zijn tarwe in de schuur samenbrengen, maar het kaf met onuitblusbaar vuur
verbranden.” (Matth. 3:11,12).
Israël was, als Natie, een
mengsel van gelovigen en ongelovigen. Maar Christus is komen wannen, en in de
Gemeente, het Lichaam van Christus, dat gevormd is door de doop met de Heilige
Geest, is er geen plaats meer voor ongelovigen. Het wannen houdt in dat er een
schifting gemaakt wordt tussen de gelovigen, het koren, en de ongelovigen, het
kaf, die zullen branden in het onuitblusbaar vuur.
De aardse bruid, het gelovige
overblijfsel uit Israël, zal eveneens, na de apocalyptische oordelen, alleen
uit gelovigen samengesteld zijn. Om het Koninkrijk binnen te gaan, zullen allen
wedergeboren zijn uit water en Geest (Ezech. 36, Joh. 3).
In dit derde hoofdstuk verandert
het toneel volkomen. Er is geen sprake meer van aren oplezen, of het graan
uitkloppen. Veel kinderen van God komen nooit verder dan de zegeningen die wij
beschreven vinden in de twee eerste hoofdstukken; zij genieten niet van een
standvastige vrede en van een onwrikbare band met de hemelse Bruidegom. Wij
zien hier in het derde hoofdstuk van Ruth dat het karakter van Martha, dat
eerst de goedkeuring van Boaz had, plaats maakt voor dat van Maria. Ruth is
niet meer op het veld, maar aan de voeten van Boaz, evenals Maria gezeten was
aan de voeten van Jezus. Zij is niet meer aan het aren lezen, maar zij is zich
bewust van de grote realiteit dat Boaz zelf haar verwante is.
AAN DE VOETEN VAN DE BRUIDEGOM
“Het gebeurde nu te middernacht,
dat de man wakker schrok en om zich heen greep en zie, daar lag een vrouw aan
zijn voeteneind. En hij vroeg: Wie zijt gij? Zij antwoordde: Ik ben Ruth, uw
dienstmaagd; spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de
losser. Toen zei hij: Gezegend moogt gij zijn door de Here, mijn dochter, gij
hebt met uw laatste liefdedaad de eerste nog overtroffen, doordat gij geen
jonge mannen nagelopen zijt, hetzij arm of rijk. Nu dan, mijn dochter, wees
niet bevreesd; alles wat gij zegt, zal ik voor u doen; want ieder in de poort
van mijn volk weet, dat gij een deugdzame vrouw zijt.” (vs. 8–11).
Evenals de Heer Jezus de houding
van Maria meer waardeerde dan die van Martha, zegent Boaz Ruth hier om het
geloof waarmee zij datgene is komen opeisen wat het Woord van God haar beloofd
had. Wanneer wij naar de Heer Jezus toegaan om van Hem alles te vragen wat in
overeenstemming is met onze positie, naar Zijn wil, dan heeft Hij beloofd ons
alles te zullen geven wat wij Hem vragen. Ruth heeft de raadgevingen gevolgd
die Naomi haar, met haar ervaring en geestelijk inzicht, gegeven had, en niet
de wensen en verlangens van de natuur. Ruth kwam om grote dingen te vragen,
maar zij kon pleiten op de inzettingen van het Woord van God. Zij was afgedaald
naar de dorsvloer, daar waar het oordeel is uitgesproken over het vlees, en zij
komt opeisen wat de nieuwe, wedergeboren mens van God ontvangt. Zo is het ook
met ons allen, met de hele Gemeente van God. De Gemeente is de Bruid en het
Lichaam van Christus, en te midden van het algemene verval in de belijdende
Christenheid, heeft de Heilige Geest in het hart van sommige kinderen van God
het verlangen gewekt om die positie en die zegeningen van de Gemeente op meer
volmaakte wijze te verwezenlijken.
Het wakker schrikken van Boaz,
midden in de nacht, komt overeen met de middernachtsroep die wij vinden in
Matth. 25:6: “Zie, de bruidegom! GAAT UIT, hem tegemoet!” Deze
middernachtsroep heeft in het begin van de vorige eeuw een grote, concrete
opwekking tot gevolg gehad, en vele gelovigen realiseerden toen, op praktische
wijze, hun eenheid met Christus als leden van Zijn Lichaam, Zijn Bruid. Deze
opwekking heeft nu aan kracht ingeboet, maar God nodigt ons nog steeds uit om
in diezelfde geest voort te gaan.
“Laten wij daarom vrezen, dat
niet misschien iemand van u, terwijl een belofte van in zijn rust in te gaan is
gebleven, schijnt achter te blijven.. Want wij die geloofd hebben, gaan in de
rust, zoals Hij gezegd heeft: “Daarom zwoer ik in mijn toorn: Nooit zullen zij
in mijn rust ingaan”.. “En God rustte op de zevende dag van al zijn werken.”
Want als Jozua hen in de rust gebracht had, zou hij daarna niet van een andere
dag gesproken hebben. Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God.
Want wie in zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken,
evenals God van de zijne. Laten wij ons dan beijveren om in die rust in te
gaan, opdat niemand valt door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.”
(Hebr. 4:1–11).
In het boek Ruth vinden wij drie
soorten rust:
- Eerst rust Ruth uit van het aren lezen op het veld.
- Vervolgens rust zij aan de voeten van Boaz, op zoek naar een nog gezegender rust.
- Boaz zelf zal slechts rust hebben nadat hij het werk van genade volbracht zal
hebben.
Voor Israël was de rust aards na
de reis door de woestijn. Voor Ruth, evenals voor Israël in de toekomst, stond
die rust ook in verband met de zegeningen en de vrede op de aarde. Maar Ruth is
ook een beeld van de hemelse dingen die voor de christenen bestemd zijn. De
christelijke rust wil niet zeggen dat wij een rustig leven, zonder vermoeidheid
en strijd, zullen hebben op deze aarde. Onze rust is geestelijk, en kan
verwezenlijkt worden temidden van de zwaarste strijd en de grootste activiteit.
Onze rust houdt in dat wij de
rust van God bezitten, en betekent dat wij gemeenschap hebben met God, is dus
een geestelijke toestand. Evenals Boaz geen rust nam voordat hij Ruth ingevoerd
had in de rust, zo neemt de liefde van God ook geen rust voordat hij ons in
Zijn rust binnengebracht heeft. Wanneer wij in deze wereld een makkelijke weg
gevonden hebben, dan laat Hij vaak toe dat deze betrekkelijke rust ons ontnomen
wordt om ons werkelijk in Zijn rust te laten ingaan. Paulus schrijft aan de
Hebreeën die de constante neiging hadden om terug te vallen in aardse
verwachtingen en te zoeken naar een aardse rust. Hij heeft volledig vertrouwen
in de liefde van God en hij kent ook de waarde van Gods rust, en toch zegt hij:
“LATEN WIJ VREZEN..” Wij moeten alles vrezen wat niet van God is, niet alleen
de verleidingen en de valstrikken op de weg, maar ook de werken van het vlees
die zich zouden kunnen plaatsen tussen God en ons. Paulus vreesde zelfs alles
wat een voordeel zou kunnen zijn voor het vlees, en achtte dat schade om
Christus’ wil. Volkomen legitieme zaken kunnen ons afleiden op de weg of onze
achteruitgang bewerkstelligen. Wanneer wij naar het vlees luisteren, zal dat
altijd het gevolg zijn (Phil. 3:17–19).
Wij moeten waken voor alles wat
ons geestelijk onderscheidingsvermogen zou kunnen aantasten. Dan pas zullen
wij in staat zijn het kwaad in zijn ware daglicht te zien en ons blijvend te
hechten aan Christus (Hebr. 12:1,2). Wij zijn in de woestijn, en daarom moeten
wij VREZEN (Hebr. 4:1) en ons BEIJVEREN (vs. 11). En hoewel wij in de woestijn
zijn, wordt onze ziel gevoed en gelaafd in Gods tegenwoordigheid. Niets anders
in deze wereld kan de nieuwe mens bevredigen. Omdat al onze bronnen in Hem
zijn, kunnen wij NU van zijn tegenwoordigheid genieten, kunnen wij NU onze rust
vinden in Hem, maar moeten wij alles vrezen wat tussen Hem en ons zou kunnen
komen!
De Gemeente heeft zijn eigen
bestaanssfeer, zijn eigen genietingen, belangen, rijkdommen en genegenheden.
Het geluk van een christen is Christus en Zijn rijkdommen te kennen, Zijn
schatten waar men de diepte niet van peilen kan. Het is ons voorrecht om met
Christus bezig te zijn en zo zijn wij altijd meer dan overwinnaars. Als een
gelovige zijn rust in deze wereld zoekt, een vaderland in deze woestijn, dan
zorgt God ervoor dat wij ons wel van alles moeten losmaken, en dan geeft Hij
ons het genot van de hemelse dingen, de ware rust voor onze zielen. Gods
heiligheid kan niet toestaan dat wij onze rust vinden daar, waar de zonde
heerst. In Gods rust, de toekomstige heerlijkheid, zal er geen zonde meer
zijn, noch angst, noch lijden. God zelf zal daar zijn en Hij zal rusten in Zijn
liefde, en wij zullen volmaakt rusten in Hem.
De rust vloeit voort uit onze
positie in Christus. “Hij heeft ons begenadigd in de Geliefde” (Efeze 1:6).
“En gij zijt voleindigd in hem” (Col. 2:10). In Hem beantwoorden wij aan de
gedachten van God, zodat Hij Zijn rust kan vinden in ons, met dezelfde
voldoening die Hij in Christus heeft.
Wij zijn dus volmaakt, wat onze
positie betreft, en wanneer God niets meer te wensen heeft, dan kunnen wij ook
rustig zijn. Wij genieten van die rust in de mate dat onze gedachten bezig zijn
met Christus. Dan zijn wij niet meer met onszelf bezig, maar wij verheugen ons
met Hem alleen bezig te kunnen zijn.
Wat ik ben voor God, vloeit voort
uit wat Christus is voor Hem, zodat ik er oneindig mee win wanneer ik me
bezighoud met Zijn goddelijke en menselijke volmaaktheid en Zijn zedelijke
schoonheid. En wanneer ik zo bezig ben met Hem, dan wordt ik meer en meer
veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid. Wat kunnen wij
meer wensen hier op aarde? Dat is de ware voldoening en rust voor onze ziel.
Wij zullen zien, in het vierde
hoofdstuk, dat de grote voorwaarde om deze rust praktisch te verwezenlijken, de
bevrijding van de WET is, van het VLEES, van de ZONDE, van de WERELD en van
MENSELIJKE RELIGIEUZE INZETTINGEN.
HET ONDERPAND VAN ONZE ERFENIS
“Nu dan, weliswaar ben ik losser,
maar er is nog een losser, nader dan ik. Blijf vannacht hier; en morgenochtend,
indien hij u lossen wil, goed, laat hem lossen; maar is hij niet genegen u te
lossen, dan zal ik u lossen, zo waar de Here leeft. Blijf liggen tot de morgen.
Dus bleef zij aan zijn voeteneind liggen tot de morgen; toen stond zij op,
voordat de een de ander herkennen kon, want hij zei: Het worde niet bekend, dat
een vrouw op de dorsvloer gekomen is. Verder zei hij: Geef de omslagdoek die
gij draagt, en houd hem op. En zij hield hem op. Hierop mat hij zes maten gerst
en legde die daarin. Daarop ging hij naar de stad.” (vs. 12–15).
Aan het eind van een dag hard
werken, had Ruth slechts één maat gerst opgelezen. Wanneer zij aan de voeten
van haar toekomstige echtgenoot is, krijgt zij zes maten gerst. Zo had Maria
ook het beste deel gekozen. Toch blijft zes nog een onvolmaakt getal; zeven is
het volmaakte getal van God. Zij krijgt een onderpand, een voorsmaak van de
volheid die zij zal vinden in haar bruidegom. Zo hebben wij ook door de Geest
een onderpand van onze hemelse erfenis. Dat is veel, maar nog niet de volheid
van rijkdom en vreugde. Het getal zes toont ons dat Ruth nog niet de volledige
rust gevonden had. Daarvoor moet eerst de kwestie met de andere bloedverwant
geregeld worden.
HIJ ZAL DE ZAAK TOT EEN EINDE BRENGEN
“Toen zij bij haar schoonmoeder
gekomen was, zei deze: Wie zijt gij, mijn dochter? En zij vertelde haar alles
wat de man haar gedaan had, en zei: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven;
want, zei hij, gij moet niet met lege handen bij uw schoonmoeder komen. Toen
zei deze: Blijf stil afwachten, mijn dochter, totdat gij verneemt, hoe de zaak
uitvalt; want die man zal niet rusten, voordat hij vandaag deze zaak tot een
einde heeft gebracht.” (vs. 16–18).
Christus heeft een volmaakt werk
volbracht voor Zijn Gemeente, Zijn geliefde Bruid. 1. In het verleden, heeft
Hij zich voor haar overgegeven in de dood. 2. Vandaag, reinigt en heiligt Hij
Zijn Gemeente met het water van het Woord van God. 3. In de toekomst zal Hij
zich de Gemeente voorstellen in de heerlijkheid, zonder vlek of rimpel of iets
dergelijks, maar heilig en onberispelijk (Efeze 5:29–30).
Naomi zegt tegen Ruth om rustig
te blijven. Ruth hoeft nu alleen maar te wachten, met geloof en volle
verzekering, omdat zij weet dat hij alles goed zal doen. Ons vertrouwen in de
volmaakte liefde van Christus zal ons die standvastige vrede geven. “MIJN ZIEL,
WACHT OP DE HERE.” Boaz had nu geen rust voordat hij alles voleindigd had.
Vierde hoofdstuk
DE KRACHT VAN DE
LIEFDE EN DE ONMACHT VAN DE WET
“Intussen was Boaz naar de poort
gegaan en had zich daar neergezet. En zie, daar ging de losser voorbij, van
wie Boaz gesproken had. Toen zei hij: Gij daar, kom eens hier, zet u hier neer.
Hij dan kwam en zette zich neer. Daarop nam hij tien mannen uit de oudsten van
de stad en zei: Zet u hier neer. En zij zetten zich neer. Toen zei hij tot de
losser: Naomi, die uit het veld van Moab teruggekeerd is, verkoopt het stuk
land, dat aan onze broeder Elimelech toebehoorde.” (Hoofdst. 4:1–3).
In de poort van de stad vonden in
Israël de rechtszaken plaats. In tegenwoordigheid van de vereiste getuigen
(tien is het getal van de wet), verwerft Boaz zich Ruth, nadat hij eerst aan de
naastere bloedverwant de gelegenheid gegeven heeft om dat ook te doen.
Op het kruis heeft Christus reeds
de losprijs betaald. Hij heeft daar alle rechten verworven met het oog op het
herstel van Israël, en ook om Zijn hemelse Bruid, de Gemeente, te bezitten.
Maar er was een nog naastere bloedverwant die, in deze geschiedenis, een beeld
is van de wet van Mozes, die rechten heeft op de mens zolang hij leeft.
BEVRIJD VAN DE WET
“Nu heb ik gedacht – ik vertrouw
het uw oor toe –: Koop gij het in tegenwoordigheid van hen die hier zitten en
van de oudsten van mijn volk. Indien gij lossen wilt, los het; maar indien gij
niet wilt lossen, verklaar het mij dan, opdat ik het weet, want er is niemand
om te lossen behalve gij, en daarna ik. Toen zei hij: ik zal lossen. Maar Boaz
zei: Op de dag dat gij het land koopt uit de hand van Naomi, verwerft gij ook
Ruth, de Moabietische, de vrouw van de gestorvene, om de naam van de gestorvene
op zijn erfdeel in stand te houden. Toen zei de losser: Dan kan ik het voor mij
niet lossen, want ik zou mijn eigen erfdeel te gronde richten. Los gij voor u
wat ik zou moeten lossen; want ik kan het niet lossen.” (vs. 4–6).
Theoretisch beloofde de wet het
leven aan ieder die zich op volkomen wijze aan de geboden zou onderwerpen, wat
niemand heeft kunnen doen, behalve de Heer Jezus. “Eeuwig leven voor hen die
MET VOLHARDING IN GOEDE WERKEN…” (Rom. 2:7).
Deze man, de naastere
bloedverwant, wilde wel de erfenis, maar, daar hij wist dat het nakomelingschap
niet van hem zou zijn, kon hij er niet mee instemmen om Ruth tot zijn last te
nemen. Wanneer hij dat deed, zou hij zichzelf verarmen en zijn eigen erfenis te
gronde richten, want het vermogen van de kinderen van Ruth zou noch aan hem, noch
aan zijn familie toekomen.
Treffend beeld van de wet, die
wel kan eisen en vragen, maar nooit kan geven. De wet belooft het leven, onder
voorwaarde van gehoorzaamheid aan de geboden, maar aangezien de mens van
nature ongehoorzaam is, kan de wet slechts veroordelen. Daarom is de bediening
van de wet een bediening van de dood. De apostel Paulus vergelijkt de wet met
een echtgenoot die onderwerping eist van de gelovige: “Weet gij niet, broeders,
(ik spreek immers tot hen die weten wat een wet is), dat de wet heerst over de
mens, zolang hij leeft? Want de gehuwde vrouw is door de wet verbonden aan haar
man, zolang hij leeft; maar is de man gestorven, dan is zij vrij van de wet die
haar aan de man bond. Daarom zal zij een overspeelster genoemd worden, als zij
bij het leven van haar man de vrouw van een andere man wordt; maar als de man
gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspeelster is, als zij
de vrouw van een andere man wordt. Zo zijt ook gij, mijn broeders, voor de wet
gedood door het lichaam van Christus, opdat gij een ander zoudt toebehoren, aan
hem die uit de doden is opgewekt…” (Rom. 7:1–4)
Boaz is een beeld van Christus, DE ANDERE ECHTGENOOT, in wie
de kracht van het leven is, want hij is opgestaan uit de doden. Wat de wet niet
kon doen, dat heeft God gedaan door Zijn geliefde Zoon naar de aarde te zenden.
Hier hebben wij de ontknoping van
deze geschiedenis. Want het gaat niet alleen om de erfenis, maar om een
erfgenaam. Hij aan wie God het land geleend had, was gestorven. De enige uit
wie een erfgenaam kon geboren worden, was Ruth, de Moabietische. Maar de wet
verbood aan Moabieten tot in het tiende geslacht om deel uit de maken van
Israël. Wanneer deze man zich zou verbinden met Ruth, dan zou dat zijn eigen
erfenis schade toebrengen. De wet kan zijn eigen geboden niet veranderen of
tegenspreken.
Dus is er de genade nodig, de
nieuwe schepping, de opstanding van Christus, om het probleem van de verlossing
op te lossen. De tien oudsten in de poort zijn getuigen geweest van het feit dat
Ruth is vrijgekocht door Boaz. De dood van Christus is de grote vervulling van
de wet, en tevens zijn terzijdezetting voor iedere ware gelovige. De wet eiste
een leven als zoenoffer voor de zonde, of anders het leven van de zondaar, en
de Heer Jezus heeft Zijn leven gegeven voor onze zonden.
CHRISTUS HEEFT ALLE RECHTEN
OVER ONS
“Nu was het vroeger in Israël bij lossing en ruiling gebruik, dat, wilde men aan
enige zaak geldigheid verlenen, de een zijn schoen uittrok en aan de andere
gaf. Dit was in Israël de bekrachtiging. En de losser zei tot Boaz: Koop gij
het voor u. En hij trok zijn schoen uit. Hierop zei Boaz tot de oudsten en tot
al het volk: Gij zijt heden getuigen, dat ik al wat Elimelech heeft toebehoord
en al wat Chiljon en Machlon heeft toebehoord, koop uit de hand van Naomi; ook
Ruth, de Moabietische, de vrouw van Machlon, verwerf ik mij tot vrouw om de
naam van de gestorvene op zijn erfdeel in stand te houden.” (vs. 7–10).
Hij die het eerste recht om te lossen bezat, heeft openlijk moeten erkennen dat
hij niet in staat was te lossen. Zo heeft Christus “de schuldbrief, die tegen
ons getuigde door zijn inzettingen en die tegen ons was, uitgewist en uit de
weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen.” (Kol. 2:14). Bij Boaz vinden
wij de kracht van de liefde om de hele erfenis van Elimelech, Machlon en
Chiljon te kopen, en vervolgens weer terug te geven aan Naomi en aan Ruth. En
in zijn liefde, neemt hij Ruth tot vrouw. Zij wordt medeëigenares van alle
bezittingen van Boaz.
Christus verlangt dat de Gemeente beseft, welk een geestelijke schat wij bezitten met
Hem, en hij zegt aan Filadelfia: "Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw
kroon neemt.” (Op. 3:11).
Hoe meer wij onze dood voor de wereld, voor de wet en de zonde, verwezenlijken; hoe
meer wij praktisch afgezonderd zullen zijn van menselijke religieuze systemen,
en de smaad van Christus aanvaarden door buiten de legerplaats te gaan, des te
kostbaarder zal, in die positie van vrijheid, Christus voor onze harten worden,
en dan zullen wij ook meer begrijpen van de kostbare waarheden betreffende de
eenheid van Christus met Zijn Bruid, de Gemeente.
HET HUIS BOUWEN
“En al het volk dat in de poort was, en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen. De
Here make de vrouw die in uw huis komt, als Rachel en Lea, die beiden het huis
van Israël gebouwd hebben! Handel dan kloek in Efratha en maak u een naam in
Bethlehem; uw huis worde als het huis van Perez, die Tamar aan Juda baarde.”
(vs. 11,12).
God wil dat er openlijk getuigenis wordt gegeven aan het werk van de genade. Het
hele volk uit hier zijn vreugde en bijval voor zulk een gehoorzaamheid aan het
Woord van God. De naam van Boaz wordt geprezen omdat hij dit werk van genade
gedaan heeft.
Zo zal eens elke tong de heerlijke naam van Jezus belijden wegens zijn vernedering
en zijn gehoorzaamheid tot de dood van het kruis.
Rachel en Lea hadden het huis van Israël gebouwd, en nu valt aan Ruth deze eer te
beurt.
Zo bouwt Christus ook Zijn Gemeente, en de arbeiders van het elfde uur zullen hun
volle loon ontvangen.
Tamar had eveneens haar geloof getoond, op het ogenblik dat Juda geweigerd had haar
Sela als echtgenoot te geven. Zij offerde haar eer op om de Messiaanse
afstammingslijn te handhaven en werd moeder van een tweeling die beide
stamhoofden geworden zijn.
VRUCHTBAARHEID DOOR HET GELOOF
“Toen nam Boaz Ruth en zij werd hem tot vrouw en hij ging tot haar in. En de Here
schonk haar zwangerschap en zij baarde een zoon. En de vrouwen zeiden tot
Naomi: Geprezen zij de Here, die het u heden niet laat ontbreken aan een
losser, en zijn naam worde vermaard in Israël. En hij zal uw ziel verkwikken en
u in uw ouderdom verzorgen; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem
gebaard, zij, die u meer waard is dan zeven zonen.” (vs. 13–15).
Ruth was onvruchtbaar geweest tijdens haar huwelijk met Machlon. Zij wordt
vruchtbaar nu zij verenigd is met Boaz. Zo kan de gelovige ook alleen maar
vrucht dragen door de verbinding en de gemeenschap met Christus.
Wanneer de Gemeente haar eenheid verwezenlijkt met het Hoofd, Christus, dan zullen er
vruchten zijn. De gelovigen in Kolosse liepen gevaar om hun band met het Hoofd
te verliezen, door valse leer: "…terwijl hij niet vasthoudt aan het hoofd,
uit wie het hele lichaam, door gewrichten en banden ondersteund en samengehouden,
opgroeit met de Goddelijke groei.” (Kol. 2:19).
Zodra Ruth een zoon heeft, komt haar naam in dit boek niet meer voor. We vinden haar
terug in de geslachtsregister van de Heer Jezus in Matth. 1.
De vrouwen zegenen Naomi en het is opmerkelijk dat de zoon, Obed, hier “een
losser” genoemd wordt. Obed betekent dienstknecht. Christus is de ware
Dienstknecht, en we zullen nuttig zijn in Zijn dienst wanneer we, in
gehoorzaamheid aan 2 Tim. 2:19–22, afgezonderd blijven van de vaten tot oneer.
EEN ZOON VOOR NAOMI
“En Naomi nam het kind en legde het op haar schoot en zij werd zijn verzorgster. En
de burinnen gaven het een naam, zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij
noemden hem Obed. Deze is de vader van Isaï, de vader van David.” (vs. 16,17).
Naomi neemt dan het kind alsof het van haar was, en voedt hem op. En de buurvrouwen,
niet de vrouwen in het algemeen, geven een naam aan het kind.
Het toekomstige Israël zal, net als Naomi, zich verheugen in zijn Messias, en zal
zeggen: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de
heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke
God, Eeuwige Vader, Vredevorst.” (Jes. 9:5).
Gods Geest heeft de buurvrouwen geleid in de keuze van een naam voor het kind, want
deze titel van Dienstknecht is één van de heerlijkheden van de Zoon van God.
Hij heeft ons gediend op het kruis, vandaag dient Hij ons nog, en weldra in de
heerlijkheid “zal Hij zich omgorden, zal hen doen aanliggen en naderkomen om
hen te dienen.” (Luk. 12:37). Zo zie wij Hem in de gestalte van Dienstknecht,
die zo gezegend is voor God, en voor Zijn verlosten.
ZOON VAN PEREZ
“Dit nu zijn de nakomelingen van Perez: Perez verwekte Hezron, Hezron verwekte Ram,
Ram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nahesson, Nahesson verwekte Salma,
Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte
David.” (vs. 18–22).
Perez betekent “die krachtig doorbreekt”. Dat wil zeggen dat er een uitzonderlijke
kracht in hem werkte. In iedere gelovige werkt ook een kracht, die van de
Heilige Geest.
Hezron betekent “omgeven”, of “omtuind”. Zo is de Gemeente ook een beschermde tuin.
Ram betekent “verheven”. Welk een verheven positie hebben wij in Christus!
Amminadab: “Van goede wil.” Dat verwacht God van Zijn verlosten!
Salmon: “Bekleed”. Wij zijn bekleed met Christus, begenadigd in de Geliefde.
Boaz betekent: “In Hem is de kracht”, dat is de kracht van de liefde van Christus.
Obed is de “dienstknecht”, één van de heerlijke titels van onze Heiland!
Isaï betekent: “Hij die is”, of: Jehova is. Christus is God onze Heiland.
David betekent “vriend” of “beminde”. Christus is de Beminde van de Vader, en wij
zijn de beminden van God in Hem.
Alles spreekt ons van de glorie van de Heer Jezus en van de glorie van Zijn Gemeente,
Zijn Geliefde. Ruth maakt deel uit, door het geloof, van de koninklijke lijn
waaruit, naar het vlees, de Heer Jezus geboren is.
Zij, de vreemdelinge, en Rahab de hoer, zijn de twee vrouwen die speciaal vermeld
worden in de geslachtsregister van Mattheüs 1, en dit toont ons wat de genade
van God kan doen met zondaars als wij zijn.
Hoe diep en wijs zijn de raadsbesluiten van God!
Als een dun waterstroompje vond de genade zijn ingang in het hart van deze arme
Moabietische, door het geloof. En dit iele waterbeekje zal uitmonden in de
onmetelijke oceaan van de hemelse heerlijkheid, door Hem die het Zaad van de
vrouw is!
Deze genade zoekt een plaats in onze harten. Mochten wij deze genade ontvangen door
het geloof om ook onze plaats te hebben in dat toneel van glorie waar Christus
het middelpunt van zal zijn, en waarvan de Gemeente, de Bruid van het Lam, de
lichtstralen zal weerspiegelen tot in alle eeuwigheden.
“Bijbelcursus Oudewater”
Paul Christiaanse
Herman de Manstraat 8
NL–3421 HX Oudewater
Tel. 0348 562108
e–mail:paulchristiaanse@planet.nl
|